• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Art. 1
Verenigingen van priesters of leken, wier leden in de wereld de evangelische raden beleven met het doel de christelijke volmaaktheid te bereiken en het apostolaat in de volle zin uit te oefenen, zullen, om op juiste wijze van de andere gewone verenigingen van gelovigen Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917). C.I.C., 1. 2, pars 3 onderscheiden te worden, de eigen naam dragen van instituten of seculiere instituten en zijn onderworpen aan de normen van deze apostolische constitutie.
Art. II

§. 1. Daar de seculiere instituten niet de drie publieke kloostergeloften hebben Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1308. § 1 Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 488. 10 en ook niet aan hun leden het gemeenschappelijk leven of samenleving onder hetzelfde dak opleggen volgens de norm van de canones Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 487. vv. en [[2620|673vv.]] :

  • 10 Zijn zij rechtens en krachtens de regel geen kloosterinstellingen (cc. 487 en 488, 11) of genootschappen met gemeenschappelijk leven (c. 673, § 1) en kunnen ook niet in eigenlijke zin aldus genoemd worden;
  • 20 Zijn zij niet gebonden door het eigen, speciale recht van de kloosterinstellingen of van de genootschappen met gemeenschappelijk leven en kunnen daarvan ook geen gebruik maken, tenzij in zover een of ander voorschrift van dit recht vooral van het recht, dat voor de genootschappen zonder publieke geloften geldt, op wettige wijze bij uitzondering voor hen is aangepast en op hen toegepast.

§ 2. Met behoud van de algemene normen van het canonieke recht, die op hen van toepassing zijn, worden de instituten geregeld door de volgende voorschriften, die voor hen een eigen recht zijn, dat nauwer aansluit aan hun bijzondere aard en levensvoorwaarden:

  • 10 Door de algemene normen van deze apostolische constitutie, die om zo te zeggen het eigen statuut vormen voor alle seculiere instituten;
  • 20 Door de normen, die de H. Congregatie van de religieuzen voor alle of sommige van deze instituten meent te moeten uitvaardigen, voor zover de noodzakelijkheid dit zal meebrengen of de ondervinding het wenselijk zal maken, door nl. deze apostolische constitutie te verklaren of aan te vullen en toe te passen;
  • 30 Door de eigen, naar de norm van de hier volgende artikelen (art. V-VIII) goedgekeurde constituties, die de algemene normen van het recht en de bovenvermelde bijzondere normen (nn. 10 en 20) op voorzichtige wijze aanpassen aan de onderling niet weinig uiteenlopende doelstellingen, noden en omstandigheden van ieder instituut afzonderlijk.
Art. III

§ 1.Wil een vrome vereniging van gelovigen overeenkomstig de norm van de hier volgende artikelen de oprichting verkrijgen tot seculier instituut, dan moet zij, behalve aan de andere algemene eisen, voldoen aan de volgende (§ § 2-4) :

§ 2.Met betrekking tot de toewijding van hun leven en de beoefening van de christelijke volmaaktheid.

Degenen, die als leden in strikte zin deel willen uitmaken van de instituten, moeten behalve de oefeningen van godsvrucht en zelfverloochening, waarop iedereen, die naar een volmaakt christelijk leven streeft, zich moet toeleggen, bovendien krachtig hiernaar streven door de volgende middelen:

  • 10 Door de voor God afgelegde verbintenis van celibaat en volmaakte zuiverheid, die volgens de norm van de constituties bevestigd moet worden door een gelofte, een eed, of een in geweten verplichtende toewijding ;
  • 20 Door de gelofte of belofte van gehoorzaamheid, zodat zij zich, door een blijvende band gebonden, volledig toewijden aan God en aan de werken van naastenliefde of apostolaat, en zij praktisch genomen in alles en altijd onder het gezag en de leiding van hun overste staan volgens de norm van de constituties;
  • 30 Door de gelofte of belofte van armoede, krachtens welke zij van tijdelijke goederen geen vrij, maar een bepaald en beperkt gebruik hebben volgens de norm van de constituties.

§ 3.Met betrekking tot de inlijving van de leden in hun eigen instituut en de band, die daaruit ontstaat.

De band, die het seculiere instituut en zijn leden in strikte zin onderling dient te verbinden, moet zijn:

  • 1° Blijvend, volgens de norm van de constituties, ofwel eeuwig ofwel tijdelijk maar dan telkens na afloop te vernieuwen (c. 488, 10) ;
  • 20 Wederzijds en volledig, zodat, volgens de norm van de constituties, het lid zich volledig wegschenkt aan het instituut en het instituut de zorg en verantwoordelijkheid voor hem op zich neemt.

§ 4. Met betrekking tot de gemeenschappelijke residenties en huizen van de seculiere instituten.

Ofschoon de seculiere instituten het gemeenschappelijk leven of samenleving onder hetzelfde dak volgens de norm van het recht aan hun leden niet opleggen (art. II, § 1), moeten zij toch om redenen van noodzaak of nut één of meer gemeenschappelijke huizen hebben, waar:

  • 1° De oversten van het instituut, vooral de hoogste of de regionale overste, kunnen resideren;
  • 2° De leden kunnen verblijven of samenkomen om hun opleiding te ontvangen en te voltooien, om er de geestelijke oefeningen te houden en voor andere dergelijke doeleinden;
  • 31 De leden kunnen worden opgenomen, die wegens zwakke gezondheid of om andere omstandigheden niet voor zichzelf kunnen zorgen of voor wie het niet goed is, particulier thuis of bij anderen te wonen.
Art. IV

§ 1. De seculiere instituten (art. I) zijn onderworpen aan de H. Congregatie voor de religieuzen, met behoud van de rechten van de H. Congregatie voor de voortplanting van het geloof volgens de norm van Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
, wat betreft de verenigingen en seminaries voor de missies bestemd.

§ 2. Verenigingen die niet voldoen aan de definitie of niet volledig het doel nastreven, in art. I omschreven, alsook die, welke een of ander van de in art. I en III van deze apostolische constitutie genoemde elementen missen, vallen onder het recht voor de verenigingen van gelovigen, waarover de Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
handelen en zijn onderworpen aan de H. Congregatie van het concilie met behoud van het voorschrift van Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
wat de missiegebieden betreft.

Art. V

§ 1.De bisschoppen, maar niet de kapittelvicarissen of de vicarissen-generaal, kunnen seculiere instituten oprichten en ze tot rechtspersoon verheffen volgens de norm van Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
.

§ 2.De bisschoppen moeten echter dergelijke instituten niet oprichten of laten oprichten zonder vooraf de H. Congregatie van de religieuzen te raadplegen volgens voorschrift van Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
en het artikel, dat nu volgt.

Art. VI

§ 1. Wil de H. Congregatie van de religieuzen aan de bisschoppen, die haar volgens voorschrift van art. V, § 2 vooraf raadplegen over de oprichting van instituten, verlof tot die oprichting kunnen geven, dan moet zij met de aanpassing, die volgens haar oordeel nodig is, ingelicht worden omtrent alles, wat voor de oprichting van een congregatie of een genootschap met gemeenschappelijk leven van diocesaan recht in de normae door die H. Congregatie is vastgesteld (nn. 3-5); en eveneens omtrent andere punten, die krachtens gebruik en praktijk van die H. Congregatie zijn ingevoerd of in de toekomst ingevoerd zullen worden.

§ 2. Na verkregen verlof van de H. Congregatie van de religieuzen is er geen enkel bezwaar, dat de bisschoppen in volle vrijheid van hun eigen recht gebruik maken en de oprichting tot stand brengen. De bisschoppen moeten evenwel niet verzuimen, aan die H. Congregatie officieel mededeling te doen van de oprichting.

Art. VII

§ 1. Seculiere instituten, die de goedkeuring of het decretum laudis (het decreet van lof) van de H. Stoel hebben ontvangen, worden instituten van pauselijk recht (Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
; Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917)
).

§ 2. Opdat seculiere instituten van diocesaan recht het decretum laudis of de goedkeuring kunnen verkrijgen, wordt in het algemeen met de aanpassing, die volgens het oordeel van de H. Congregatie van de religieuzen nodig is, vereist, wat volgens de normae (nn. 6 vv.) en krachtens gebruik en praktijk van die H. Congregatie voor de congregaties en de genootschappen met gemeenschappelijk leven is voorgeschreven en bepaald of in de toekomst bepaald zal worden.

§ 3.Met betrekking tot de eerste en eventueel verdere en definitieve goedkeuring van deze instituten en hun constituties moet men als volgt te werk gaan:

  • 10 De eerste beraadslaging over de zaak, die overeenkomstig de gewoonte is voorbereid en toegelicht door het gevoelen en het verslag van minstens één consultor, moet plaatsvinden in de commissie van consultoren onder leiding van zijne excellentie, de secretaris van die H. Congregatie of van diens plaatsvervanger;
  • 20 Daarna wordt onder voorzitterschap van zijne eminentie de kardinaal prefect van de H. Congregatie, waarbij, als de noodzakelijkheid of het nut dit vorderen, deskundige of meer deskundige consultoren worden uitgenodigd om de zaak nauwkeuriger te bestuderen, de hele aangelegenheid aan het onderzoek en de beslissing van de volledige vergadering van de H. Congregatie onderworpen;
  • 30 Over de beslissing van de algemene vergadering brengt zijne eminentie de kardinaal prefect of zijne excellentie de secretaris in een audiëntie aan de paus rapport uit en onderwerpt ze aan zijn hoogste oordeel.
Art. VIII

De seculiere instituten zijn behalve aan hun eigen wetten, voor zover zij reeds bestaan of in de toekomst zullen worden uitgevaardigd, volgens de norm van het recht voor de niet-exempte congregaties en genootschappen met gemeenschappelijk leven onderworpen aan de plaatselijke ordinarissen.

Art. IX

Het inwendig bestuur van de seculiere instituten kan hiërarchisch worden ingericht gelijk het bestuur van de kloosterinstellingen en genootschappen met gemeenschappelijk leven met de aanpassing, die volgens het oordeel van diezelfde H. Congregatie nodig is, en met inachtneming van eigen aard, doelstelling en omstandigheden van die instituten.

Art. X

In de rechten en plichten van instituten, die reeds zijn opgericht en door de bisschoppen na raadpleging van de H. Stoel, of door de H. Stoel zelf zijn goedgekeurd, wordt door deze apostolische constitutie niets gewijzigd.

Document

Naam: PROVIDA MATER ECCLESIA
Over seculiere instituten
Soort: Paus Pius XII - Apostolische Constitutie
Auteur: Paus Pius XII
Datum: 2 februari 1947
Copyrights: © 1957, Ecclesia Docens 0769
Vert.: Dr. Chr. Oomen C.ss.R. en Dr. M. Mulders C.ss.R., in samenwerking met Drs. R. van Kempen C.ss.R.
Bewerkt: 3 februari 2022

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test