Joseph Kardinaal Ratzinger - 22 maart 1986
De onrechtvaardige ongelijkheden in het bezit en gebruik van de materiële goederen gaan samen met en worden vergroot door de eveneens onrechtvaardige ongelijkheden in de toegang tot de cultuur. Ieder mens heeft recht op cultuur, hetgeen de bijzondere vorm van een werkelijk menselijk bestaan is, waartoe hij toegang krijgt door de ontwikkeling van zijn verstandelijke vermogens, zijn morele deugden, zijn vermogens tot betrekkingen met zijn medemensen, zijn aanleg om nuttige en mooie werken te scheppen. Daaruit vloeit de eis voort het onderwijs te bevorderen en te verbreiden, waarop iedereen een onvervreemdbaar recht heeft. De eerste voorwaarde hiervoor is de opheffing van het analfabetisme. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 60 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de 'United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization' (UNESCO), Parijs, De algehele menselijkheid van de mens komt tot uitdrukking in de cultuur (2 juni 1980), 8