Paus Benedictus XVI - 8 november 2006
Beste broeders en zusters,
tijdens de Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Paulus van Tarsus, Apostel
(25 oktober 2006), veertien dagen geleden, heb ik geprobeerd de hoofdlijnen te schetsen van de biografie van de apostel Paulus. We hebben gezien hoe de ontmoeting met Christus onderweg naar Damascus zijn leven letterlijk omver wierp. Christus werd zijn bestaansreden en het diepe motief van heel zijn apostolisch werk. In zijn brieven wordt, na de naam van God die meer dan 500 keer voorkomt, de naam van Christus het meest genoemd (380 keer). Het is dus belangrijk dat wij er ons rekenschap van geven hoe groot de impact kan zijn van Jezus Christus op iemands leven, en dus ook op ons eigen leven. Jezus Christus is immers het hoogtepunt van de heilsgeschiedenis en dus ook het eigenlijk onderscheidende in de dialoog met de andere godsdiensten.
Met deze woorden brengt Paulus de fundamentele inhoud van zijn bekering tot uitdrukking, de nieuwe richting van zijn leven die het resultaat is van zijn ontmoeting met de verrezen Christus. Vóór zijn bekering was Paulus niet iemand die ver van God stond en van zijn Wet. Hij was integendeel iemand die haar naleefde, met een trouwe naleving tot fanatisme toe. Maar in het licht van de ontmoeting met Christus begreep hij dat hij hiermee had geprobeerd zichzelf op te bouwen, zijn eigen gerechtigheid, en dat hij met heel die gerechtigheid voor zichzelf had geleefd. Hij begreep dat een nieuwe oriëntering van zijn leven absoluut noodzakelijk was en deze nieuwe oriëntatie vinden we uitgedrukt in zijn woorden: "Ik zelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij. Voor zover ik nu leef in het vlees, leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf heeft overgeleverd voor mij" (Gal. 2, 20).
Paulus leeft dus niet meer voor zichzelf, voor zijn eigen gerechtigheid. Hij leeft van Christus en met Christus: door zichzelf te geven en niet langer zichzelf te zoeken en op te bouwen. Dat is de nieuwe gerechtigheid, de nieuwe oriëntering, ons door de Heer gegeven, ons door het geloof gegeven. Ten overstaan van het kruis van de Christus, uiterste uitdrukking van zijn zelfgave, is er niemand die op zichzelf kan roemen, op de eigen gerechtigheid, door hem zelf en voor zichzelf gemaakt! Elders legt Paulus, onder aanhaling van Jeremia, deze gedachte uit waar hij schrijft: "Als iemand wil roemen, laat hij roemen op de Heer" (1 Kor. 1, 31) (Jer. 9, 22, v) 1 Kor. 1, 31 = Jer. 9, 22v; of: "Mij moge God ervoor bewaren Noot van de Vertaler: De paus volgt de meer letterlijke Italiaanse vertaling waarin geen "God beware mij" voor komt: "Voor mij zij er geen ander roemen dan..." op iets anders te roemen dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij gekruisigd is en ik voor de wereld" (Gal. 6, 14).
Al nadenkende over wat "rechtvaardiging niet door de werken maar door het geloof" wil zeggen, zijn we zo aangekomen bij het tweede bestanddeel van de definitie van de christelijke identiteit zoals Paulus die in zijn leven beschrijft. Een christelijke identiteit die inderdaad uit twee elementen is samengesteld: enerzijds dit niet op eigen kracht op zoek gaan naar zichzelf maar zichzelf van Christus ontvangen; en anderzijds zichzelf met Christus geven en zo persoonlijk deelnemen aan wat er met Christus gebeurt, tot aan het in Hem ondergedompeld worden toe en het delen in zijn dood zowel als in zijn leven.
Dat is het wat Paulus in zijn Brief aan de Romeinen schrijft: "We zijn gedoopt in zijn dood... wij zijn begraven met Hem...wij zijn volledig één met Hem geworden... Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde maar levend voor God in Christus Jezus" (Rom. 6, 3.4.5.11, letterlijk). Met name deze laatste uitdrukking is kenmerkend: voor Paulus volstaat het inderdaad niet te zeggen dat Christenen gedoopten zijn of gelovigen; voor hem is het even belangrijk om te zeggen dat zij "in Christus Jezus" zijn. Vgl. Rom. 8, 1.2.39
Vgl. Rom. 12, 5
Vgl. Rom. 16, 3.7.10
Vgl. 1 Kor. 1, 2.3
c:enz.] Andere keren draait hij de woorden om en schrijft dat "Christus in ons, in u" is (Rom. 8, 10)(2 Kor. 13, 5) of "in mij" (Gal. 2, 20). Dit wederzijds elkaar doordringen tussen Christus en de christen, kenmerkend voor het onderricht van Paulus, maakt zijn verhaal over het geloof compleet. Het geloof immers, ook al verenigt het ons innig met Christus, onderstreept het onderscheid tussen ons en Hem. Maar het leven van de christen heeft volgens Paulus ook een aspect dat we "mystiek" zouden kunnen noemen, in zoverre het een vereenzelviging met zich meebrengt van ons met Christus en van Christus met ons. In deze zin komt de Apostel er zelfs toe ons lijden te kwalificeren als het "lijden van Christus in ons" (2 Kor. 1, 5, letterlijk), zodat wij "altijd het sterven van Jezus in ons lichaam meedragen, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden" (2 Kor. 4, 10).
Pakken wij dan ons bestaan op, met zijn vreugden en zijn smarten, bemoedigd door deze grootse gevoelens die Paulus ons voorhoudt. Wanneer we er ervaring in opdoen, zullen we begrijpen hoe waar het is wat dezelfde Apostel schrijft: "Ik weet wie ik mijn vertrouwen heb geschonken, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is ongerept te bewaren wat mij is toevertrouwd, tot aan die grote dag" (2 Tim. 1, 12), dat wil zeggen tot aan die laatste dag van onze ontmoeting met Christus als Rechter, die de Redder is van de wereld en van ons.