
H. Paus Johannes Paulus II - 25 oktober 1996
In de Veertigdagentijd 1997, het eerste voorbereidingsjaar op het grote jubileum van het jaar 2000, wil ik nadenken over de dramatische situatie van hen die dakloos zijn. Als meditatiethema stel ik het volgende woord uit het Mattheusevangelie voor: "Ik was dakloos, maar U hebt mij opgenomen" (Mt.25, 34-35). De woning, het tehuis, is de ruimte voor de gezinsgemeenschap, de huiselijke haard, waar uit de door man en vrouw beleefde liefde de kinderen worden geboren; waar dezen zich de levensgewoonten en de morele en geestelijke principes eigen maken, die hen tot burgers en christenen van morgen doen uitgroeien. Thuis ondervindt de oude en zieke mens die sfeer van toeneiging en liefde, die hem helpt ook de dagen van het lijden en het lichamelijk verval te overwinnen. Maar hoevelen zijn helaas uitgesloten uit de karakteristieke huiselijke sfeer van menselijke warmte en geborgenheid. Ik denk zowel aan de vluchtelingen, de verdrevenen, de slachtoffers van oorlogen en natuurrampen, als aan de mensen die de zogenaamde economisch emigratie hebben ondernomen. En hoe staat het met de gezinnen van wie de woning is opgezegd of van hen die geen woning vinden, om maar te zwijgen van de grote schare van oude mensen wier pensioen niet toereikend is om zich een menswaardige woning voor een aannemelijke prijs te verwerven? Het zijn noden die soms werkelijk tot ongeluk leiden, zoals bijvoorbeeld in het alcoholisme, gewelddadigheid, prostitutie en drugsverslaving.
In verband met de wereldconferentie over het menselijke wonen, Habitat II, die in juni van dit jaar in Istanboel plaatsvond, richtte ik voor het zondagse Angelusgebed Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Over de Wereldconferentie over het menselijk wonen (16 juni 1996) de attentie van allen op deze zwaarwegende problemen en onderstreepte hun urgentie, toen ik benadrukte dat het recht op woonruimte niet alleen voor individuen, maar ook voor uit meerdere personen bestaande gezinnen moet worden erkend. Als kerncel van de maatschappij heeft het gezin het volle recht op een passende woning als levensdoel, opdat de verwerkelijking van een werkelijk huiselijke gemeenschap mogelijk gemaakt wordt. De kerk bepleit dit grondrecht en weet' dat zij eraan moet bijdragen dat het werkelijk wordt erkend.