TOT DE DEELNEMERS AAN DE 68E SESSIE VAN DE INTERNATIONALE ARBEIDSCONFERENTIE TE GENEVE
(Soort document: H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak)
H. Paus Johannes Paulus II -
15 juni 1982
TOT DE DEELNEMERS AAN DE 68E SESSIE VAN DE INTERNATIONALE ARBEIDSCONFERENTIE TE GENEVE
Meneer de voorzitter,
meneer de directeur-generaal, dames en heren afgevaardigden, dames en heren,
Allereerst wens ik mijn vreugde uit te spreken over de gelegenheid die mij is geboden vandaag hier te zijn en het woord te nemen tegenover deze doorluchtige vergadering welke bijeen is voor de achten zestigste zitting van de Internationale Conferentie van de Arbeid. Gebeurtenissen die u bekend zijn hebben mij verhinderd op de uitnodiging in te gaan, welke de directeur-generaal aan mij had gericht om aan de vorige zitting deel te nemen. Ik dank God die mijn leven heeft behouden en mijn gezondheid heeft hersteld. De onmogelijkheid waarin ik mij bevond om in 1981 hier te komen heeft mij het diepe verlangen dat ik gevoelde u te ontmoeten nog versterkt, want ik voel mij door velerlei banden verbonden met de wereld van de arbeid. En het bewustzijn van een bijzondere verantwoordelijkheid met betrekking tot de talrijke problemen die eigen zijn aan de werkelijkheid van de menselijke arbeid is daarvan zeker niet de minste: belangrijke, dikwijls moeilijke, maar altijd fundamentele problemen die de bestaansreden vormen van uw organisatie. De uitnodiging die de directeur-generaal na mijn herstel heeft herhaald, heeft mij dan ook bijzonder verheugd. Inmiddels heb ik mijn encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) over de menselijke arbeid gepubliceerd met de bedoeling een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de sociale leer van de katholieke Kerk waarvan de grote documenten, vanaf Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) van Paus Leo XIII, een eerbiedige en gunstige weerklank hebben gevonden bij de vergadering van de Internationale Organisatie van de Arbeid, welke altijd gevoelig is voor de verschillende aspecten van de ingewikkelde problematiek van de menselijke arbeid in de loop van de verschillende historische etappen van haar bestaan en haar activiteiten.
Het zij mij vergund hier mijn erkentelijkheid uit te spreken voor uw uitnodiging en voor het hartelijk onthaal dat mij werd bereid. Tegelijk wil ik u ook zeggen hoezeer ik de beminnelijke woorden waardeer die de directeur-generaal zojuist tot mij heeft gericht; ze maken het mij gemakkelijker op mijn beurt het woord tot u te richten. Als gast van deze vergadering spreek ik tot u in naam van de katholieke Kerk en van de Apostolische Stoel, waarbij ik mij plaats op het gebied van hun universele zending welke voor alles een godsdienstig en moreel karakter heeft. Uit dien hoofde delen de Kerk en de Heilige Stoel de zorg van uw organisatie voor wat haar fundamentele doelstellingen betreft en voegen zich bij de hele familie van de naties voor het doel dat zij zich stelt, namelijk: bijdragen aan de vooruitgang van de mensheid.
Hulde aan de arbeid van de mens
Wanneer ik mij tot u allen richt, dames en heren, wil ik via u, allereerst hulde betuigen aan de arbeid van de mens, welke deze ook mag zijn en waar hij ook op heel de aarde wordt verricht, aan iedere arbeid - evenals aan ieder van de mannen en vrouwen die hem verrichten - zonder onderscheid tussen zijn specifieke kenmerken, of het nu gaat om een 'lichamelijke' arbeid of een 'intellectuele' arbeid; en eveneens zonder onderscheid tussen zijn bijzondere bepaaldheden, of het nu om 'scheppende' arbeid gaat of om 'weergevende' arbeid, om werk van theoretisch onderzoek dat de arbeid van anderen van zijn grondslagen voorziet, of om die arbeid die erin bestaat de voorwaarden en structuren ervan te organiseren, of het nu, tenslotte, gaat om het werk van de kaders of om dat van de arbeiders die de noodzakelijke taken uitvoeren voor de verwezenlijking van de vastgestelde programma's. Deze arbeid verdient in al zijn vormen bijzondere eerbied, omdat het het werk van de mens is, omdat er achter iedere arbeid altijd een levend subject: de menselijke persoon staat. Daaraan ontleent de arbeid zijn waarde en zijn waardigheid.
In naam van deze waardigheid die iedere menselijke arbeid eigen is, wens ik eveneens mijn achting uit te spreken voor ieder van u, dames en heren, en voor de concrete instellingen, de organisaties en autoriteiten die u hier vertegenwoordigt. Gezien het alomvattend karakter van de Internationale Organisatie van de Arbeid, wordt mij de gelegenheid geboden door deze interventie hulde te betuigen aan alle hier vertegenwoordigde groepen en de inspanning te loven waarmee elk daarvan probeert zijn eigen mogelijkheden te ontwikkelen om het algemeen welzijn van alle leden te verwezenlijken: mannen en vrouwen, van generatie op generatie verenigd op de verschillende arbeidsplaatsen.
Achting voor de Internationale Arbeidsorganisatie: vermenselijken van de arbeid
Tenslotte - en ik denk dat ik hierin de woordvoerder ben niet alleen van de Apostolische Stoel maar in zekere zin van alle hier aanwezige personen - zou ik een bijzondere hoogachting en erkentelijkheid willen uitspreken voor de Internationale Organisatie van de Arbeid zelf. Uw organisatie neemt namelijk een belangrijke plaats in het internationale leven in, zowel door haar ouderdom als door de voortreffelijkheid van haar doelstellingen. In 1919 opgericht door het Verdrag van Versailles, heeft ze zich tot taak gesteld bij te dragen aan een duurzame vrede door de bevordering van de sociale rechtvaardigheid, zoals de eerste woorden van het voorwoord op haar constitutie zeggen: 'Aangezien een universele en duurzame vrede slechts gegrondvest kan zijn op de basis van de sociale rechtvaardigheid .. .'. De directeur-generaal heeft nogmaals herinnerd aan deze fundamentele betrokkenheid op het symposium, dat door de Pauselijke Raad 'Justitia et Pax' begin april jongstleden in Rome werd georganiseerd, toen hij naar het perkament verwees, dat de eerste steen van het gebouw van het Internationale Bureau van de Arbeid bevat en de vermelding draagt: 'Si vis pacem, cole iustitiam', 'Si tu veux la paix, cultive la justice' (Indien u vrede wilt, ontwikkel de rechtvaardigheid ).
De verdiensten van uw organisatie komen duidelijk naar voren in het bestaan van de talrijke internationale overeenkomsten en aanbevelingen die de internationale normen van de arbeid vaststellen, 'nieuwe sociale gedragsregels' om 'de particuliere belangen ertoe (te dwingen) om zich te onderwerpen aan de ruimere visie van het algemeen welzijn' H. Paus Paulus VI, Toespraak, Genève (Zwitserland), Tot de Internationale Arbeidsorganisatie (10 juni 1969), 14.19. Haar verdiensten zijn ook zichtbaar in de talrijke andere activiteiten die ondernomen zijn om aan de nieuwe behoeften te voldoen, die zich sinds de evolutie van de sociale en economische structuren hebben doen gevoelen. En tenslotte blijken ze ook duidelijk wanneer men de dagelijkse en volhardende arbeid beschouwt van de functionarissen van het Internationale Bureau van de Arbeid en van de instanties die het in het leven heeft geroepen om zijn actie te versterken, zoals het Internationale instituut voor sociale studies, de Internationale vereniging voor sociale voorzieningen en het Internationale centrum voor beroeps bekwaamheid en technische verbetering.
Wanneer ik me heb veroorloofd de Internationale Organisatie van de Arbeid te vermelden in mijn encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) dan heb ik dat gedaan om de aandacht te vestigen op haar talrijke verwezenlijkingen en om haar aan te moedigen haar activiteiten ten gunste van de vermenselijking van de arbeid nog te versterken. Ik heb ook het feit in het licht willen stellen dat de doelstellingen van de Internationale Organisatie van de Arbeid, in de poging die de menselijke arbeid beoogt te baseren op de verhoudingen van het ware welzijn - hetgeen in overeenstemming is met de objectieve beginselen van de sociale moraal - zeer nauw aansluiten bij die welke de Kerk en de Apostolische Stoel willen nastreven op hun eigen gebied en met aan hun zending aangepaste middelen. Dat werd trouwens herhaaldelijk benadrukt door mijn voorgangers, de Pausen Pius XII en Johannes XXIII en in het bijzonder door Paulus VI in 1969 bij gelegenheid van het H. Paus Paulus VI - Toespraak
Tot de Internationale Arbeidsorganisatie
Genève (Zwitserland)
(10 juni 1969) waarmee hij heeft willen deelnemen aan de viering van de vijftigste verjaardag van de oprichting van de Internationale Arbeidsorganisatie. De Kerk en de Apostolische Stoel verheugen zich vandaag evenzeer als voorheen over de uitstekende samenwerking welke met uw organisatie bestaat, een samenwerking die reeds een halve eeuw oud is en in 1967 zijn formele beslag kreeg in de accreditering van een permanente waarnemer bij het Internationale Bureau van de Arbeid. Met een dergelijke stap heeft de Apostolische Stoel een bestendige uitdrukking willen geven aan zijn wil samen te werken en aan de hevige belangstelling welke de katholieke Kerk, bezorgd om het ware welzijn van de mens, voor de problemen van de arbeid koestert.
De mens blijft altijd in het middelpunt
Het woord dat u van mij verwacht, dames en heren, kan niet anders zijn dan dat wat ik bij andere bijeenkomsten heb uitgesproken waar de vertegenwoordigers van de volkeren van alle naties ter wereld bijeenkwamen:
de algemene vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties, de Organisatie van de Verenigde Naties voor voedsel en landbouw, en de organisatie van de Verenigde Naties voor opvoeding, wetenschap en cultuur. Mijn overwegingen worden, op een wijze die samenhangend wil zijn, ingegeven door hetzelfde fundamentele denkbeeld en dezelfde zorg: de zaak van de mens. zijn waardigheid en de onvervreemdbare rechten die daaruit voortvloeien. In mijn eerste encycliek
H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptor Hominis
De Verlosser van de mensen
(4 maart 1979) heb ik reeds op het feit gewezen dat 'de mens de eerste weg is die de Kerk moet begaan bij het vervullen van haar taak, hij is de eerste en belangrijkste weg van de Kerk die Christus zelf openlegde .. .'
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 14. Om dezelfde reden heb ik bij gelegenheid van de negenstigste verjaardag van
Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) besloten een hoogst belangrijk document van mijn pontificaat te wijden aan de menselijke arbeid, aan de mens die werkt: 'Homo laborem exercens'. Want de arbeid draagt niet alleen het kenmerk van de mens, maar in de arbeid ontdekt de mens ook de zin van zijn bestaan: in iedere arbeid die opgevat wordt als menselijke werkzaamheid, ongeacht welke concrete kenmerken ze heeft, ongeacht de omstandigheden waarin die activiteit wordt uitgeoefend. De arbeid heeft die 'fundamentele dimensie van het menselijke bestaan ... waaruit het leven van de mens iedere dag wordt opgebouwd, waaraan het zijn eigen specifieke waardigheid ontleent, maar waarin tevens de geregelde mate van menselijke moeite, van lijden en ook van benadeling en onrechtvaardigheid vervat ligt, die diep doordringen in het sociale leven van de afzonderlijke naties en van de naties onder elkaar'
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 1.
De solidariteit van de arbeidswereld
De problematiek van de arbeid - een problematiek die zijn terugslag heeft op zoveel gebieden van het leven en op alle niveaus, individueel, op dat van het gezin, nationaal en internationaal - heeft een kenmerkende eigenschap die tegelijk én eis én programma is en die ik vandaag tegenover u zou willen benadrukken: de solidariteit. Ik voel me gedrongen u deze overwegingen aan te bieden op de eerste plaats, omdat de solidariteit op verschillende wijzen in de aard zelf van de menselijke arbeid is gegrift, maar ook wegens de doelstellingen van uw organisatie en vooral wegens de geest die haar bezielt. De geest waarin de Internationale Arbeidsorganisatie haar taak vanaf het begin heeft nagestreefd, is een geest van universalisme, welke steunt op de fundamentele gelijkheid van de naties en de gelijkheid van de mensen en welke tegelijk wordt gezien als uitgangspunt en als eindpunt van ieder sociaal beleid. Het is ook een geest van humanisme, er op gericht alle materiële en geestelijke mogelijkheden van de mens, te ontwikkelen. En tenslotte is het een gemeenschapsgeest welke op gelukkige wijze wordt uitgedrukt in de driedeligheld van uw structuren. Op dit punt maak {...} oorspronkelijke en aangepaste instrument waarover u beschikt, bestaat hierin, dat u de drie drijvende krachten die werkzaam zijn binnen de menselijke dynamiek van de hedendaagse arbeid laat samenzweren: de vertegenwoordigers van de regering, de ondernemers en de arbeiders. En uw werkwijze ~ voortaan een typerend voorbeeld - komt erop neer die drie krachten in onderlinge harmonie te brengen, hen niet meer tegen elkaar in het geweer te laten komen, maar te laten samengaan in een gedurfde en vruchtbare samenwerking door een voortdurende onderlinge gedachtenwisseling ten bate van de bestudering en de oplossing van telkens herlevende en onophoudelijk hernieuwde problemen'
H. Paus Paulus VI, Toespraak, Genève (Zwitserland), Tot de Internationale Arbeidsorganisatie (10 juni 1969), 15. Het feit dat men gezien heeft dat de arbeidsproblemen opgelost moeten worden door de betrokkenheid van alle belanghebbende partijen, door vreedzame onderhandelingen die het welzijn van de arbeidende mens en de vrede tussen de samenlevingen op het oog hebben, toont aan dat u zich bewust bent van de eis tot solidariteit, die u verenigt in een gezamenlijke inspanning, die boven de werkelijke verschillen en altijd mogelijke verdeeldheden uitgaat.
Dit fundamentele aanvoelen dat de oprichters van de Internationale Arbeidsorganisatie zo ruimschoots in de structuur zelf van de organisatie hebben opgenomen en dat tot gevolg heeft dat de nagestreefde doelstellingen slechts in een gemeenschappelijke, solidaire inspanning verwezenlijkt kunnen worden, beantwoordt aan de werkelijkheid van de menselijke arbeid. Want in zijn diepe dimensies, is de werkelijkheid van de arbeid dezelfde op ieder punt van de aardbol. in ieder land en op ieder continent; bij mannen en vrouwen die behoren tot verschillende rassen en naties, die verschillende talen spreken en verschillende culturen vertegenwoordigen; bij hen die verschillende godsdiensten belijden of op velerlei manieren hun betrekkingen met de godsdienst en met God uitdrukken. De werkelijkheid van de arbeid is dezelfde in een veelheid vormen: handenarbeid en intellectueel werk; werk in de landbouw en werk in de industrie; werk in de dienstverlenende sector en onderzoekwerk: de arbeid van de ambachtsman, van de technicus en van de opvoeder, van de kunstenaar of van de moeder in het gezin; het werk van de arbeider in de ondernemingen en dat van de kaders en van de leidinggevers. Zonder de specifieke verschillen te verdoezelen die blijven bestaan en die vaak op nogal radicale wijze het onderscheid aangeven tussen de mannen en vrouwen die deze veelvormige taken verrichten, vormt de arbeid ~ de werkelijkheid van de arbeid ~ de eenheid van allen in een activiteit die eenzelfde betekenis en eenzelfde bron heeft. Voor allen is de arbeid een noodzaak, een plicht, een taak. Voor iedereen en voor allen is hij een manier om het leven, het gezinsleven en zijn fundamentele waarden te waarborgen; hij is ook
de weg die naar een betere toekomst leidt, de weg van de vooruitgang, de weg van de hoop. In de verscheidenheid en in de universaliteit van zijn vormen verenigt de menselijke arbeid de mensen, want iedere mens zoekt in de arbeid 'de verwezenlijking van zijn mens-zijn, ... het vervullen van de roeping welke hem wegens zijn mens-zijn zelf eigen is: die van een persoon te zijn'
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 6. Ja, 'de arbeid draagt het bijzonder kenmerk van de mens en het mens-zijn, het kenmerk van een persoon die in een {...}. De arbeid draagt het kenmerk van de eenheid en de solidariteit.
Het is overigens moeilijk - wanneer ik hier, tegenover deze vergadering, met een zo breed, zo verscheiden en tegelijk zo universeel panorama begin als dat van de arbeid van de hele mensenfamilie ~ in het diepst van het hart niet de woorden te horen van het boek Genesis, waarin de arbeid als een taak aan de mens is gegeven opdat hij, door middel van die arbeid de aarde aan zich onderwerpt en haar beheerst Vgl. Gen. 1, 28
.
De arbeid: zin van het menselijk leven
De fundamentele reden die me aanzet u het thema van de solidariteit voor te leggen ligt dus in de aard zelf van de menselijke arbeid. Het probleem van de arbeid is uitermate diep verbonden met dat van de zin van het menselijke leven. Door die band wordt de arbeid een probleem van geestelijke aard en dat is hij werkelijk.
Deze constatering doet niets af aan andere aspecten van de arbeid die, zou men kunnen zeggen, gemakkelijker meetbaar zijn en waarmee op het niveau van de organisatie structuren en verschillende zaken van 'uiterlijke' aard zijn verbonden; deze zelfde constatering maakt het juist mogelijk de menselijke arbeid, hoe die ook door de mens wordt verricht, opnieuw binnen de mens te plaatsen, dat wil zeggen in het diepste van zijn menszijn. in wat hem eigen is, in wat maakt dat hij mens is en authentiek subject van de arbeid. De overtuiging dat er een wezenlijke band bestaat tussen de arbeid van iedere mens en de algemene zin van het menselijke bestaan, ligt aan de basis van de christelijke leer over de arbeid - men kan zeggen aan de basis van het 'Evangelie van de arbeid' - en die doordringt de leer en de activiteit van de Kerk op verschillende manieren in elk van de etappes van haar zending in de geschiedenis. 'Nooit meer arbeid tegen de arbeider, maar altijd de arbeid ... ten dienste van de mens': het is passend ook vandaag nog deze woorden te herhalen die dertien jaar geleden op deze zelfde plaats werden uitgesproken door paus Paulus VI
H. Paus Paulus VI, Toespraak, Genève (Zwitserland), Tot de Internationale Arbeidsorganisatie (10 juni 1969), 11. Indien de arbeid altijd het welzijn van de mens moet dienen, indien het programma van vooruitgang slechts verwezenlijkt kan worden door middel van de arbeid, bestaat er dus een fundamenteel recht de vooruitgang te beoordelen op het volgende criterium: dient de arbeid werkelijk de mens? Stemt hij overeen met zijn waardigheid? Wordt de eigen zin van het menselijke leven vervuld in zijn rijkdom en verscheidenheid door de arbeid?
We hebben het recht zo over de arbeid van de mens te denken; we hebben ook de plicht dat te doen. We hebben het recht en de plicht de mens te beschouwen niet voor zover hij bruikbaar of onbruikbaar is voor de arbeid, maar de arbeid te beschouwen in zijn relatie met de mens, met iedere mens, de arbeid te beschouwen voor zover deze van nut of geen nut is voor de mens. We hebben het recht en de plicht na te denken over de arbeid, rekening houdend met de verschillende behoeften van de mens op het gebied van de geest en van het lichaam, de arbeid van de mens aldus te behandelen in iedere samenleving en in ieder systeem, in de streken waar welvaart heerst en nog meer daar waar armoede is. We hebben het recht en de plicht zo over de arbeid te spreken in zijn verhouding met de mens - en niet omgekeerd - als fundamenteel criterium voor de waardering van de vooruitgang zelf. Want de vooruitgang eist altijd een waardering en een waardeoordeel: men dient zich af te vragen of een dergelijke vooruitgang voldoende 'menselijk' is en tegelijk voldoende 'universeel'; of hij er toe dient onrechtvaardige ongelijkheden te nivelleren en een vreedzame toekomst van de wereld te bevorderen; of in de arbeid de fundamentele rechten voor iedere persoon, ieder gezin, iedere natie, zijn verzekerd. In één woord, men moet zich voortdurend afvragen of de arbeid de verwezenlijking van de zin van het menselijke leven dient. Terwijl men een antwoord zoekt op deze vragen in de ontleding van het geheel van sociaaleconomische processen, kan men de elementen en inhoud die het 'innerlijk' van de mens uitmaken, niet terzijde laten: de ontwikkeling van zijn kennis en van zijn bewustzijn. De band tussen de arbeid en de zin van het menselijke bestaan zelf getuigt altijd van het feit dat de mens niet vervreemd is door de arbeid, dat hij niet tot slaaf is gemaakt. Integendeel, bevestigt hij dat de arbeid de bondgenoot is geworden van zijn mens-zijn, hem helpt te leven in waarheid en vrijheid: in de vrijheid, opgebouwd op de waarheid die hem in staat stelt ten volle een leven te leiden dat de mens meer waardig is.
Een nieuwe op de arbeid gebaseerde solidariteit is nodig
Tegenover de schreeuwende onrechtvaardigheden die uit de systemen van de vorige eeuw zijn voortgekomen, hebben de arbeiders, vooral in de industrie, gereageerd, terwijl ze tegelijk, behalve de gemeenschappelijke ellende. de kracht ontdekten die gezamenlijk opgezette acties vertegenwoordigen. Als slachtoffers van dezelfde onrechtvaardigheden hebben ze zich in eenzelfde actie aaneengesloten. In mijn encycliek over de menselijke arbeid heb ik deze reactie 'een rechtmatige sociale reactie' genoemd: een dergelijke situatie heeft 'een grote geestdrift van solidariteit doen opkomen en als het ware doen uitbarsten, onder de arbeiders, en vooral onder de industrie-arbeiders. De oproep tot solidariteit en gemeenschappelijke actie welke tot de mensen van de arbeid werd gericht, had zijn waarde, een belangrijke waarde, en zijn overtuigende kracht vanuit het gezichtspunt van de sociale ethiek, vooral wanneer het ging over stukwerk, eentonige. afstompende arbeid in industriecomplexen, waar de machine de mens neigde te overheersen. Het was de reactie tegen de verlaging van de mens als subject van de arbeid ... Deze reactie heeft de arbeiderswereld verenigd in een gemeenschap welke gekenmerkt werd door een grote solidariteit'
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 8. Ondanks de sindsdien verkregen verbeteringen, ondanks de grotere en meer feitelijke eerbiediging van de fundamentele rechten van de werknemers in veel landen, hebben verschillende systemen, gebaseerd op de ideologie en de macht, flagrante ongerechtigheden laten voortbestaan of hebben nieuwe geschapen. Bovendien doet het groeiend bewustzijn van de sociale rechtvaardigheid nieuwe onrechtvaardige situaties ontdekken die door hun geografische spreiding of de minachting van de onvervreemdbare waardigheid van de menselijke persoon, werkelijke uitdagingen aan
de mensheid blijven. Vandaag moet er een nieuwe solidariteit. gebaseerd op d~ ware betekenis van de menselijke arbeid, worden gesmeed. Want alleen vanuit een juiste opvatting van de arbeid zal het mogelijk zijn de doeleinden vast te stellen die de solidariteit moet nastreven en de verschillende vormen die ze zal moeten aannemen.
Een solidariteit voor de sociale rechtvaardigheid
De wereld van de arbeid, dames en heren, is de wereld van alle mannen en vrouwen die, door hun activiteit, proberen gehoor te geven aan hun roeping de aarde te onderwerpen voor het welzijn van allen. De solidariteit van de wereld van de arbeid moet dus een solidariteit zijn die de horizonten verbreedt om naast de belangen van individuele personen en particuliere groeperingen ook het algemeen welzijn van de hele samenleving te omvatten, zowel op het niveau van de natie als op internationaal en planetair vlak. Het moet een solidariteit voor de arbeid zijn, die tot uiting komt in de strijd voor de rechtvaardigheid en voor de echtheid van het sociale leven. Hoe zou men immers een solidariteit kunnen rechtvaardigen welke zich zou uitputten in een onherroepelijke verzetsstrijd tegen de anderen, in een strijd tegen de anderen? Natuurlijk kan de strijd voor de rechtvaardigheid de gewettigde belangen van werknemers verenigd in hetzelfde beroep of bijzonder getroffen door bepaalde vormen van onrechtvaardigheid, niet negeren. Ze negeert niet het bestaan van spanningen tussen de groeperingen die vaak het risico lopen open conflicten te worden. De ware solidariteit is gericht op de strijd voor een rechtvaardige sociale orde waarin alle spanningen zouden kunnen worden opgenomen en waarin de conflicten - zowel op het niveau van groeperingen als op dat van de naties - gemakkelijker een oplossing kunnen vinden. Om een wereld van rechtvaardigheid en vrede te scheppen moet de solidariteit de grondslagen van de haat, van het egoïsme, van de onrechtvaardigheid omverwerpen die te dikwijls tot ideologische beginselen of tot wezenlijke wet van het leven in gemeenschap zijn verheven. Binnen eenzelfde arbeidsgemeenschap brengt de solidariteit eerder tot de ontdekking van de eisen van eenheid die eigen zijn aan de aard van de arbeid, dan van de neigingen tot onderscheid en verzet. Zij weigert de samenleving op te vatten in termen van strijd 'tegen' en de sociale verhoudingen in termen van onherroepelijke klassenstrijd. De solidariteit, die haar oorsprong van kracht vindt in de aard van de menselijke arbeid en dus in de voorrang van de menselijke persoon boven de dingen, zal de middelen tot dialoog en overleg weten te scheppen die het mogelijk zullen maken tegenstellingen op te lossen zonder de vernietiging van de tegenstander te zoeken. Nee, het is geen utopie te verklaren dat van de wereld van de arbeid een wereld van rechtvaardigheid zal kunnen worden gemaakt.
Een solidariteit zonder grenzen
De noodzaak voor de mens de werkelijkheid van zijn arbeid te verdedigen en deze te bevrijden van elke ideologie om de ware betekenis van de menselijke activiteit opnieuw in het licht te stellen, deze noodzaak wordt op heel bijzondere manier duidelijk, wanneer men de wereld van de arbeid en de solidariteit die deze oproept beschouwt in internationaal verband. Vandaag doet het probleem van de arbeidende mens zich voor in een wereldperspeetief, dat men niet meer buiten beschouwing kan laten. Alle grote problemen van de mens in de samenleving zijn voortaan wereldproblemen! Op wereldschaal moeten ze worden doordacht, in een realistische geest ongetwijfeld, maar ook in een geest van vernieuwingen veeleisendheid. Of het nu gaat om de problemen van de natuurlijke rijkdommen, van de ontwikkeling of de werkgelegenheid, een evenredige oplossing kan slechts worden gevonden, wanneer men rekening houdt met de internationale perspectieven. Reeds vijftien jaar geleden, in 1967, vestigde Paulus VI er in zijn encycliek
H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) de aandacht op: 'Het kernpunt van dit ogenblik, dat ieder zich levendig bewust moet maken, is, dat het sociale vraagstuk vandaag vóór alles door zijn wereldomvattende dimensies wordt gekenmerkt'
H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 3. Sindsdien hebben heel wat gebeurtenissen deze bevinding nog verduidelijkt. De economische wereldcrisis met zijn terugslag op alle streken van de aarde dwingt ons in te zien dat de horizon van problemen steeds meer een wereld horizon is. De honderden miljoenen verhongerende of ondervoede mensen die ook het recht hebben uit hun armoede te komen, moeten ons doen begrijpen dat de fundamentele werkelijkheid voortaan de hele mensheid is. Er bestaat een algemeen welzijn dat niet meer beperkt kan worden tot een min of meer bevredigende schikking tussen particuliere eisen of tussen louter economische eisen. Nieuwe ethische keuzen dringen zich op; een nieuw wereldbewustzijn moet worden gevormd; iedereen moet, zonder zijn behoren tot en geworteld zijn in zijn gezin, zijn volk en zijn natie, en de verplichtingen die daaruit voortvloeien te verloochenen; zichzelf beschouwen als lid van deze grote familie, de wereldgemeenschap.
Dat betekent, dames en heren, dat we in de arbeid gezien in wereldverband, ook de nieuwe betekenissen moeten ontdekken van de menselijke arbeid en in overeenstemming daarmee nieuwe taken moeten vaststellen. Dat betekent ook dat het algemeen welzijn van de wereld oproept tot een nieuwe solidariteit zonder grenzen. Wanneer ik dat zeg, wil ik niet het belang kleineren van de inspanningen welke elke natie zich moet getroosten voor haar eigen soevereiniteit, haar eigen culturele tradities en al naar gelang haar eigen behoeften tot dat soort sociale en economische ontwikkeling te komen dat de onherleidbare aard van ieder van haar leden en van het hele volk respecteert. Men mag ook niet te gemakkelijk aannemen dat het solidariteitsbewustzijn reeds voldoende ontwikkeld is door het loutere feit dat allen in hetzelfde ruimteschip zijn ingescheept, dat de aarde is. Enerzijds moet het mogelijk zijn het noodzakelijke aanvullende karakter te verzekeren van de inspanningen die iedere natie zich getroost vanuit haar eigen geestelijke en materiële rijkdommen, en anderzijds de eisen van de universele solidariteit stellen en de structurele consequenties die ze inhoudt. Daar hebben we een vruchtbare spanning die in stand gehouden moet worden om te laten blijken hoezeer deze twee werkelijkheden van binnenuit op elkaar gericht staan want, evenals de menselijke persoon, is de natie tegelijk een onherleidbare individualiteit én openheid naar de anderen.
Een solidariteit met de arbeid: het probleem van de werkloosheid
De solidariteit van de wereld van de arbeid, van de mensen in de arbeid, komt in verschillende dimensies naar voren. Het is een solidariteit van de werknemers onder elkaar; het is een solidariteit met de werknemers; het is op de eerste plaats, in haar diepste werkelijkheid, een solidariteit met de arbeid, gezien als een fundamentele dimensie van het menselijke bestaan waarvan eveneens de zin van dit bestaan zelf afhankelijk is. Een aldus begrepen solidariteit werpt een bijzonder licht op het probleem van de werkgelegenheid, dat een van de grootste problemen van de huidige samenleving is geworden en waarbij men al te vaak geneigd is te vergeten dat het dramatisch is voor de arbeiders, vooral indien zij van de kant van de samenleving geen enkele bijstand genieten; dramatisch voor alle ontwikkelingslanden en wel sinds lange tijd; dramatisch voor de mensen op het platteland van wie de situatie dikwijls zo hachelijk is, hetzij zij op het platteland blijven, dat hen steeds minder werkgelegenheid biedt, hetzij zij proberen naar de stad te komen op zoek naar moeilijk te vinden werk; dramatisch voor de intellectuelen tenslotte, want zij lopen in de verschillende categorieën en sectoren van de wereld van de arbeid het risico van een nieuw soort verpaupering, wanneer hun specifieke inbreng niet meer op zijn juiste waarde wordt gewaardeerd wegens de verandering van de sociale systemen of de levensomstandigheden. Men weet dat de oorzaken van de onvrijwillige werkloosheid talrijk en verschillend kunnen zijn en dit ook in feite zijn. Eén van die redenen kan worden gevonden in de perfectionering van de productieinstrumenten die het directe aandeel van de mens in het productieproces steeds meer beperkt. Zo komt men op een nieuwe manier in de tegenstrijdigheid welke het gevaar inhoudt de menselijke arbeid tegenover het 'kapitaal' te stellen, dat als het geheel van productiemiddelen wordt verstaan, met daarin de natuurlijke rijkdommen vervat en de middelen waarmee de mens zich deze rijkdommen die hem kosteloos zijn toegegeven, toe-eigent en omvormt naar de mate van zijn behoeften. Zo krijgt een nieuw probleem vorm, dat zich nog maar nauwelijks in al zijn dimensies en gevolgen begint te vertonen. Het onderscheiden, ook al zijn de omtrekken nog vaag en onduidelijk, betekent bereid zijn vanaf het begin een oplossing te zoeken, zonder te lang te wachten tot het zich opdringt door de omvang van de schade welke het veroorzaakt. De oplossing moet worden gevonden in de solidariteit met de arbeid, dat wil zeggen door het beginsel van de voorrang van de menselijke arbeid op de productiemiddelen te aanvaarden, de voorrang van de persoon in de arbeid op de eisen van de productie of louter economische wetten. De menselijke persoon vormt het eerste en uiteindelijke criterium voor de planning van de werkgelegenheid; de solidariteit met de arbeid is de allerhoogste beweegreden bij alle pogingen oplossingen te zoeken en legt een nieuw gebied open voor de vindingrijkheid en de edelmoedigheid van de mens.
De solidariteit en de jongeren zonder werk
Daarom heb ik in
H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) durven zeggen dat de werkloosheid 'altijd een kwaad is en, wanneer hij bepaalde afmetingen aanneemt, een ware sociale ramp kan worden. Het wordt een bijzonder treurig probleem, wanneer hoofdzakelijk de jongeren worden getroffen'
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 18. Met uitzondering van enkele zeldzame bevoorrechte landen, beleeft de mensheid vandaag de pijnlijke ervaring van deze trieste werkelijkheid. Geeft men zich altijd rekenschap van het drama dat zij vormt voor zoveel jongeren die 'hun oprechte wil om te werken en hun bereidheid hun eigen verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de economische en sociale ontwikkeling van de gemeenschap pijnlijk zien te kort gedaan'?
H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 18 Kan men een situatie aanvaarden die het gevaar loopt de jongeren zonder enig perspectief te laten eens werk te vinden of die in ieder geval het gevaar loopt hen voor hun leven gebrandmerkt te laten? Het gaat hier om een ingewikkeld probleem waarvan de oplossingen niet gemakkelijk zijn en zeker niet eenvormig voor alle situaties noch voor alle streken. De directeur-generaal heeft dit terecht benadrukt in het verslag dat hij aan deze achten zestigste zitting van de Internationale Conferentie van de Arbeid heeft voorgelegd en tijdens uw beraadslagingen zullen deze problemen zeker in al hun ingewikkeldheid worden opgeroepen. Het zoeken van oplossingen, hetzij op het vlak van een natie, hetzij op het niveau van de wereldgemeenschap, zal moeten worden geïnspireerd door het criterium van de menselijke arbeid als een recht en een plicht voor allen, van de menselijke arbeid die de waardigheid van de menselijke persoon uitdrukt en zelfs vergroot. Bovendien zal het zoeken naar oplossingen moeten worden gedragen door de solidariteit van allen. Ja, de solidariteit is ook hier de sleutel van het probleem van de werkgelegenheid. Ik verklaar het met kracht: zowel op nationaal niveau als op internationaal niveau veronderstelt de positieve oplossing van het probleem van de werkgelegenheid en vooral van de werkgelegenheid van de jongeren, een zeer sterke solidariteit van het geheel van de bevolking en van het geheel van de volkeren: moge iedereen meewerken aan het uitwerken van programma's en overeenkomsten om van de economische en sociale politiek een tastbare uitdrukking te maken van de solidariteit, dat allen meehelpen om aangepaste economische, technische, politieke en financiële structuren aan te brengen die ontegenzeglijk het stellen oplegt van een nieuwe sociale orde van solidariteit. Ik weiger te geloven dat de huidige mensheid, die in staat is zulke geweldige wetenschappelijke en technische prestaties te leveren, niet in staat zou zijn door een creatieve inspanning welke is geïnspireerd door de aard zelf van de menselijke arbeid en door de solidariteit die alle wezens verenigt.juiste en doeltreffende oplossingen te vinden voor het wezenlijk menselijke probleem van de werkgelegenheid.
De solidariteit en de vakbondsvrijheid
Een solidaire samenleving wordt dagelijks opgebouwd door allereerst doeltreffende voorwaarden te scheppen en vervolgens te verdedigen voor de vrije deelneming van allen aan het gemeenschappelijke werk. Ieder beleid dat gericht is op het algemene welzijn moet de vrucht zijn van de organische en spontane samenhang van de sociale krachten. Ook dat is een vorm van de solidariteit die de imperatief is van de sociale orde, een solidariteit die op bijzondere wijze naar voren treedt door het bestaan en het optreden van verenigingen van de sociale partners. Het recht zich vrij te verenigen is een fundamenteel recht voor allen die met de wereld van de arbeid verbonden zijn en die de arbeidsgemeenschap vormen. Dit recht betekent voor iedere werkende mens niet alleen noch geïsoleerd te zijn; het drukt de solidariteit uit van allen om de rechten die hen toekomen en die voortvloeien uit de arbeidseisen te verdedigen; het biedt op normale wijze het middel aan om actief deel te nemen aan de verwezenlijking van de arbeid en van al wat er mee te maken heeft, omdat hel eveneens geleid wordt door de zorg voor het algemeen welzijn. Dit recht veronderstelt dat de sociale partners werkelijk de vrijheid hebben zich aaneen te sluiten, lid te worden van de vereniging van hun keuze en die te beheren. Hoewel het recht op vakbondsvrijheid zonder twijfel een van de fundamentele rechten blijkt, die het meest algemeen zijn erkend - en de conventie nummer 87 (1948) van de Internationale Arbeidsorganisatie staaft dit - is het evenwel een recht dat zeer wordt bedreigd, soms met voeten getreden, ofwel in zijn beginsel, ofwel - vaker nog - in één van zijn wezenlijke aspecten, zodat de vakbondsvrijheid erdoor wordt verminkt. Het lijkt mij van wezenlijk belang eraan te herinneren dat de samenhang van de sociale krachten - welke altijd wenselijk is - de vrucht moet zijn van de vrije beslissing van de belanghebbenden, welke genomen wordt in totale onafhankelijkheid van de politieke macht, en ontstaat in de totale vrijheid om de interne organisatie, de wijze van functioneren en de eigen activiteiten van de vakbonden te bepalen. De werkende mens moet zelf de verdediging van de waarheid en de ware waardigheid van zijn arbeid op zich nemen. De werkende mens mag dus niet verhinderd worden die verantwoordelijkheid uit te oefenen, op voorwaarde dat hij ook rekening houdt met het algemeen welzijn van het geheel.
Besluit: de weg van de solidariteit
Dames en heren, boven de systemen, regimes en ideologieën uit, die proberen de sociale verhoudingen te regelen, heb ik u een weg voorgesteld, die van de solidariteit, de weg van de solidariteit van de wereld van de arbeid. Het is een open en dynamische solidariteit, gebaseerd op het begrip van de menselijke arbeid, die in de waardigheid van de menselijke persoon in overeenstemming met de opdracht, gekregen van de Schepper, het belangrijkste en uiteindelijke criterium van zijn waarde ziet. Moge deze solidariteit u tot leidraad dienen in uw debatten en uw verwezenlijkingen!
De Internationale Organisatie van de Arbeid bezit reeds een enorm erfgoed van verwezenlijkingen op haar activiteitsgebied. U hebt tal van internationale verklaringen en overeenkomsten uitgewerkt en u zult er nog meer uitwerken om steeds nieuwe problemen het hoofd te bieden en steeds evenrediger oplossingen te vinden. U hebt richtlijnen geformuleerd en velerlei programma's opgesteld en u bent vastbesloten van uw kant dit sublieme avontuur, de vermenselijking van de arbeid, voort te zetten. Sprekend in de naam van de Apostolische Stoel, de Kerk en het christelijke geloof wil ik u van ganser harte mijn gelukwensen herhalen voor de verdiensten van uw organisatie. En tegelijk spreek ik de wens uit dat haar activiteit, al uw inspanningen en heel uw arbeid de waardigheid van de menselijke arbeid en de authentieke vooruitgang van de mensheid blijven dienen. Ik wens u, zonder ophouden bij te dragen aan de schepping van een beschaving van de menselijke arbeid, een beschaving van de solidariteit, ik zou zelfs meer zeggen, een beschaving van liefde voor de mens. Dat de mens, dankzij zijn aanzienlijke inspanningen van velerlei aard, werkelijk de aarde aan zich onderwerpen mag Vgl. Gen. 1, 28
en zelf de volheid van zijn mensheid mag bereiken, die voor hem werd vastgesteld door de eeuwige Wijsheid en de eeuwige Liefde!
© 1982, Archief van Kerken jrg. 37 p. 1280-1291
Vert.: Archief van Kerken