NOUS VOUS SALUONSTot het 26e Intaliaanse Congres van de urologen
(Soort document: Paus Pius XII - Toespraak)
Paus Pius XII -
8 oktober 1953
De eerste kwestie hebt gij ons voorgesteld in de vorm van een particulier geval, maar dat typisch is voor heel de categorie, waartoe het behoort, nl. het amputeren van een gezond orgaan om de kwaal, waardoor een ander orgaan is aangetast, weg te nemen of ten minste haar verdere voortgang, met de pijn en de gevaren er aan verbonden, te stuiten. U vraagt zich af, of zulks geoorloofd is.
Wat uw diagnose en prognose betreft, is het niet onze taak, daarover te spreken. Wij beantwoorden uw vraag in de veronderstelling, dat beide juist zijn.
Drie voorwaarden zijn nodig, wil een chirurgisch ingrijpen, dat een anatomische of functionele verminking met zich brengt, zedelijk geoorloofd zijn. Vooreerst is nodig, dat het behoud of de werking van een bepaald orgaan in het geheel van het organisme daarin ernstig nadeel veroorzaakt of daarvoor een bedreiging vormt. Vervolgens, dat dit nadeel niet anders vermeden of althans merkelijk verminderd kan worden dan door bedoelde verminking, en dat het afdoende resultaat daarvan ook verzekerd is. Ten slotte, dat men redelijker wijze kan verwachten, dat het negatief effect, d.w.z. de verminking met haar gevolgen, gecompenseerd wordt door het positief gevolg: de verwijdering van het gevaar voor het hele organisme, de verzachting van pijn enz.
Beslissend is hierbij niet, dat het geamputeerde of 7 buiten werking gestelde orgaan zelf ziek is, maar dat het behouden of functioneren er van direct of indirect een ernstige bedreiging meebrengt voor het gehele lichaam. Het is heel goed 'mogelijk, dat een gezond orgaan door zijn normale werking op een ziek orgaan
zulk een schadelijke invloed heeft, dat daardoor de kwaal en haar terugslag op het gehele lichaam verergert. Het is ook mogelijk, dat het wegnemen van een gezond orgaan en het opheffen van zijn normale werking aan een kwaal, bijv. kanker, het terrein ontneemt om voort te woekeren, of in ieder geval de voorwaarden voor haar bestaan wezenlijk verandert. Als men over geen enkel ander middel beschikt, dan is in deze beide gevallen de chirurgische ingreep op het gezond orgaan geoorloofd.
De conclusie, die wij zo-even hebben getrokken, volgt uit het recht, dat de mens van de Schepper heeft gekregen om te beschikken over zijn eigen lichaam in overeenstemming met het totaliteitsbeginsel, dat ook hier geldt; krachtens dit beginsel is ieder afzonderlijk orgaan ondergeschikt aan het lichaam in zijn geheel en moet het in geval van conflict hiervoor onderdoen. Bijgevolg heeft degene, die het gebruik ontving van het gehele organisme, het recht, een bepaald orgaan op te offeren, als zijn behoud of zijn werking aan het geheel ernstig nadeel veroorzaakt, dat niet op andere wijze kan verholpen worden.
Omdat gij verzekert, dat in het voorgestelde geval alleen door het wegnemen van de zaadklieren de kwaal kan worden bestreden, bestaat tegen de verwijdering er van vanuit zedelijk standpunt geen enkel bezwaar.
Toch moeten wij uw aandacht vestigen op een verkeerde toepassing van bovengenoemd princiep.
Niet zelden neemt men, als gynaecologische complicaties een chirurgisch ingrijpen nodig maken, of zelfs onafhankelijk daarvan, de gezonde eierleiders weg of stelt ze buiten werking om een nieuwe zwangerschap te voorkomen met de ernstige gevaren, die daaruit wellicht konden ontstaan voor de gezondheid, ja zelfs voor het leven van de moeder. Deze gevaren vinden dan hun oorzaak in andere zieke organen, zoals de nieren, het hart, de longen, maar bij zwangerschap verergeren zij. Om het wegnemen van de eierleiders te rechtvaardigen haalt men bovengenoemd beginsel aan en zegt men, dat een ingreep op gezonde organen zedelijk geoorloofd is, als het welzijn van het geheel dat vordert.
Hier beroept men zich echter ten onrechte op dit beginsel. Want in dit geval komt het gevaar voor de moeder noch direct noch indirect voort uit de aanwezigheid of normale werking van de eierleiders, en ook niet uit de invloed er van op de zieke organen, de nieren, de longen, het hart. Dit gevaar doet zich pas voor, als de vrije seksuele handeling zwangerschap veroorzaakt, welke de genoemde te zwakke of zieke organen zou kunnen bedreigen. Hier ontbreken de voorwaarden, die het geoorloofd maken om ten gunste van het geheel over een onderdeel te beschikken krachtens het totaliteitsbeginsel. Daarom is het zedelijkerwijze niet geoorloofd, een ingreep te doen op gezonde eierleiders.
© 1955, Ecclesia Docens, uitg. Gooi & Sticht 0762 p. 55-67
Vert.: Chr. Oomen, M. Mulders C.ss.R. en J. Kahmann C.ss.R.; in samenw. met J. Mulders C.ss.R.