Niets anders bleef ons over, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, dan het woord te herhalen van den profeet:
”Wij verwachten den vrede, en er kwam geen goed; den tijd van beterschap, en zie, verschrikking” (
Jer. 14, 19) en ons intusschen er op toe te leggen, om, zooveel het in ons vermogen was, de ellenden die uit den oorloog voortkomen te verzachten, alhoewel deze actie niet weinig gestremd wordt door de nog niet overwonnen onmogelijkheid, om de hulp van de christelijke charitas te brengen in streken, waar men er meer levendig en dringend behoefte aan gevoelt. Met een onuitsprekelijke zielezorg beschouwen wij al vier maanden lang dezen oorlog en zien wij hoe hij, begonnen en doorgezet in zulke ongewone omstandigheden, op tragische wijze ruïnen op ruïnen stapelt. En als tot nu toe – als men den met bloed gedrenkten bodem van Polen en Finland uitzondert – het getal der slachtoffers geringer kan worden geacht, dan men vreesde, toch is het geheel van lijden en offers tot zulk een toppunt gekomen, dat degenen, die bezorgd zijn voor den toekomstigen economischen, socialen en geestelijken toestand van Europa, en niet van Europa alléén, hevig daarover beangstigd zijn. Hoe verder het monster van den oorlog voortdringt, en de stoffelijke middelen aangrijpt en verslindt die alle onverbiddelijk ten dienste van de oorlogsbehoeften gesteld worden, terwijl die oorlogsbehoeften nog van uur tot uur toenemen, des te meer wordt voor de naties, die direct of indirect door den geesel zijn getroffen, het gevaar meer acuut voor, zouden wij zeggen, een pernicieuse bloedarmoede, en dringt zich de vraag op, die ons niet meer loslaat: hoe kan bij het einde van den oorlog een economie die heelemaal is uitgeput of ten minste die krachteloos is geworden, de middelen vinden voor den economischen en socialen opbouw, en dat wel te midden van moeilijkheden die van alle kanten buitensporig vermeerderd zijn, en waarvan de krachten en de valsche handgrepen van de revolutie, die op de loer liggen, zullen trachten gebruik te maken, in de hoop aan het christelijke Europa den genadeslag te kunnen toebrengen?
