Bij de viering van dit goddelijk geheim stijgt onze vreugde des harten hoog op, zij vergeestelijkt, zij vat wortel in het bovennatuurlijke, zij streeft naar het goddelijke en gaat dan tot God zelf omhoog met de verheven taal van het gebed der H. Kerk: dat onder de aardsche wisselvalligheden, onze harten daar blijven aar de echte vreugde te vinden is.
or. Dom. IV post Pasch. Terwijl de afwisselende gebeurtenissen der wereld tegen elkander botsen en verwarring brengen, vlucht de ware vreugde in de onverstoorbaarheid van den geest, waarin zij zich vestigt, als in een onverwinlijke burcht, die tegen alle stormaanvallen bestand is, met vertrouwen op God en in de vereeniging met alle genade. Is dit niet wellicht juist het geheim van den Koning onzer zielen, van het goddelijk Kind van de kribbe van Bethlehem? Wanneer dit koninklijk geheim doorschermt tot in de ziel en zich daar als vastnestelt, dan verheffen zich geloof, hoop en liefde tot de extase van den apostel der volkeren, die de wereld toeroept:
Ik leef, niet ik: Christus leeft in mij.(
Gal. 2, 20) In het werk van de omvorming van den mensch in Christus, is het Christus zelf, die den mensch met Zichzelf bekleedt: daarbij daalt Hij tot hem neer om hem op te heffen tot op Zijn hoogte door die vreugde van Zijn geboorte, die een voortdurend Kerstfeest is; de kerkelijke liturgie houdt nooit op ons daarop te wijzen in alle tijden van het jaar, en zij trekt ons aan, zij wekt ons op, opdat toch in ons de belofte verwezenlijkt worde, die Christus ons heeft gedaan: dat ons hart vol vreugde zal zijn en dat niemand ons deze vreugde zal ontmoeten.
Vgl. Joh. 16, 22