H. Paus Paulus VI - 7 oktober 1969
De vrede is zeker een werk van mensen. Als gemeenschappelijk goed van allen moet zij de zorg van allen zijn, in het bijzonder van hen aan wie de verantwoordelijkheid van staten en de gemeenschap der volken toekomt. Maar wie heeft er geen deel aan de verantwoordelijkheid voor datgene wat het leven en de vrede in een gezin, in een onderneming, in een vereniging aangaat? Ondanks veel goede wil zijn er nog zo veel tegengestelde belangen, zo vele uitingen van egoïsme, harde vijandschap, zo veel rivaliteit. Wie ziet niet de noodzaak van een onophoudelijke actie door elk en allen, zodat de liefde zegeviert over de verdeeldheid en de vrede hersteld wordt in de mensenstad?
Maar de vrede is ook werk van God. Hij is het die in onze harten het vurige verlangen naar vrede heeft gestort. Hij is het die ons aanspoort hieraan mee te werken, ieder naar eigen kunnen, en daartoe ondersteunt Hij onze zwakke krachten en onze onstandvastige wil. En Hij alleen is het die ons een vreedzame inborst kan schenken en onze inspanningen voor vrede kan consolideren in diepte en bestendigheid.
Het gebed waarmee wij de gave van vrede vragen is dus een onvervangbare bijdrage aan de vestiging van vrede. Door Christus, in wie ons elke genade wordt geschonken Vgl. Rom. 8, 32 , kunnen wij het geschenk van de vrede verwachten. En hoe zouden wij niet verlangen om steun te zoeken gedurende onze tocht in de onvergelijkelijke voorspraak van Maria zijn Moeder, van wie het Evangelie ons openbaart dat zij «genade heeft gevonden bij God»? (Lc. 1, 30).
Deze nederige Maagd van Nazareth is de moeder geworden van de «Vredevorst» (Jes. 9, 5), van Hem die is geboren onder het teken van de vrede Vgl. Lc. 2, 14 , en die heeft verkondigd tegenover de wereld: «Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden» (Mt. 5, 9).
Zo leert ons het Evangelie dat Maria oor heeft voor de noden van de mensen. Te Kana aarzelt zij niet op te treden tot vreugde van de dorpsbewoners die voor het huwelijksfeest zijn gekomen (Joh. 2, 15). Hoe zou zij niet te hulp komen voor de vrede, voor dit zo kostbare goed, als wij haar met een oprecht hart aanroepen?
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft het ons passend herinnerd: Maria gaat voort bij haar Zoon ten beste te spreken ten gunste van haar kinderen op aarde. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62 Christus beantwoordde haar edelmoedig toen zij de eenvoudige woorden sprak: «ze hebben geen wijn meer». Hoe zou Hij niet beantwoorden met dezelfde edelmoedigheid op een andere vraag: «zij hebben de vrede niet»?