Paus Pius XII - 11 oktober 1954
Welnu, in het volbrengen van dit werk van de verlossing was de allerzaligste Maagd Maria ongetwijfeld op zeer innige wijze de gezellin van Christus; terecht wordt dan ook in de H. Liturgie gezongen: "De H. Maria, Koningin van de hemel en Meesteres van de wereld, stond vol droefheid naast het kruis van onze Heer Jezus Christus." H. Paus Johannes XXIII, Apostolische Constitutie, Missale Romanum ex auctoritate Joanne XXIII, P.P. (23 juni 1962). festum septem dolorum B.M.V., tractus Derhalve, gelijk reeds in de middeleeuwen een vroom leerling van de H. Anselmus schreef: "Gelijk ... God, die door Zijn macht alles maakte, de Vader en Meester is van alles, zo is ook de H. Maagd, omdat ze door haar verdiensten alles herstelde, de Moeder en Meesteres van alles. God is immers Meester van alles, daar Hij door Zijn machtwoord ieder ding zijn eigen natuur gaf, en Maria is de Meesteres van alles, omdat zij door de genade, die zij verdiende, ieder ding in de aangeboren waardigheid herstelde." Eadmerus van Canterbury, De excellentia Virginis Mariae. c. 11 (ML 159, 578) Immers, "gelijk Christus op speciale titel onze Heer en Koning is, doordat Hij ons verloste, zo ook de H. Maagd, wegens de uitzonderlijke wijze, waarop zij tot onze verlossing heeft bijgedragen, nl. vooreerst door haar natuur ten dienste te stellen, vervolgens door Hem vrijwillig voor ons te offeren, en eindelijk door heel bijzonder onze zaligheid te verlangen, af te smeken en te bewerken." Francisco Suárez, De mysteriis vitae Christi. DISP. 22, sect. 2, 4
In volle, eigenlijke en absolute zin is alleen Jezus Christus, God en mens, Koning; maar ook Maria deelt, al moet men de verhouding in acht nemen en een gelijkheid naar evenredigheid, in die koninklijke waardigheid, aangezien zij Moeder is van Christus-God, de gezellin in het werk van de goddelijke Verlosser, in Zijn strijd met Zijn vijanden, en in Zijn overwinning op hen allen. Door deze verbondenheid immers met Christus-Koning bereikt zij een luister en een verhevenheid, waardoor zij de uitmuntendheid van alle schepselen overtreft; uit die verbondenheid met Christus spruit een koninklijke bevoegdheid voort, waardoor zij de schatten van het rijk van de goddelijke Verlosser kan uitdelen; uit die verbondenheid met Christus wordt ten slotte de onuitputtelijke kracht geboren van haar moederlijke en beschermende voorspraak bij de Zoon en de Vader.
Bovendien heeft de zalige Maagd niet alleen de hoogste graad van uitmuntendheid en volmaaktheid na Christus verkregen, maar heeft zij ook enigermate deel aan die krachtdadige invloed, waardoor wij aan haar Zoon en onze Verlosser met volle recht de heerschappij over verstand en wil van de mensen toekennen. Als het Woord immers door Zijn aangenomen mensheid wonderen verricht en genade instort, als Hij de sacramenten en Zijn heiligen gebruikt als werktuigen voor het heil van de zielen, waarom zou Hij Zich dan ook niet van de taak en het werk van Zijn allerheiligste Moeder bedienen om ons de vruchten van de verlossing mee te delen? Onze voorganger Pius IX onsterfelijker gedachtenis schrijft nog: "Daar zij ons een moederlijk hart toedraagt en de aangelegenheden van ons heil behandelt, is zij bezorgd voor heel het menselijk geslacht. En wijl zij door de Heer is aangesteld tot Koningin van hemel en aarde en verheven is boven alle engelenkoren en rangen van heiligen, staande aan de rechterhand van haar ééngeboren Zoon, onze Heer Jezus Christus, smeekt zij allerkrachtdadigst door haar gebed als Moeder; en zij vindt wat zij zoekt, en zij kan niet worden afgewezen." Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 24 Daarom verklaarde een andere voorganger van ons, Leo XIII z.g., dat in de uitdeling van de genade aan de allerzaligste Maagd Maria een "bijna onbegrensde" macht is verleend Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Rozenkrans, Adiutricem populi christiani (5 sept 1895), 7 en de H. Pius X voegt er aan toe, dat Maria dit ambt "als het ware met moederlijk recht" H. Paus Pius X, Encycliek, Over het geheim en de betekenis van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria naar aanleiding van het 50 jarig jubileum van de dogmaverklaring, Ad Diem Illum (2 feb 1904), 16 uitoefent.
Laten dus alle christengelovigen zich verblijden, dat zij onderworpen zijn aan de macht van de Maagd en Moeder Gods, bekleed met koninklijke waardigheid en brandend van moederliefde.