
Paus Benedictus XVI - 11 oktober 2006
Beste broeders en zusters,
vandaag besteden we van de twaalf Apostelen aandacht aan Simon de IJveraar en Judas Taddeüs (niet te verwarren met Judas Iskariot). We beschouwen ze samen, niet alleen omdat zij in de lijsten van de Twaalf altijd naast elkaar vermeld staan Vgl. Mt. 10, 4 Vgl. Mc. 3, 18 Vgl. Lc. 6, 15 Vgl. Hand. 1, 13 , maar ook omdat de berichtgeving over hen schaars is, behalve het feit dat de nieuwtestamentische Canon een brief bevat die wordt toegeschreven aan Judas Taddeüs.
In dat geval is hij een tegenpool van Matteüs, die als tollenaar vanuit een bezigheid kwam die juist integendeel als helemaal onrein werd beschouwd. Dat is een duidelijk teken dat Jezus zijn leerlingen en medewerkers de meest verschillende sociale en godsdienstige lagen roept, zonder iemand uit te sluiten. Voor hem tellen de personen, niet de sociale categorieën en etiketten! En het mooie is dat in de groep van zijn volgelingen allen, hoe verschillend ook, samen waren en de moeilijkheden overwonnen die men zich zou kunnen voorstellen: Jezus zelf was in feite het motief van hun onderlinge band, waarin allen verenigd waren.
Dit vormt heel duidelijk een les voor ons, die dikwijls geneigd zijn de verschillen, ja zelfs de tegenstellingen te benadrukken, en die vergeten dat ons in Jezus Christus de kracht is gegeven om onze conflicten te verzoenen. Houden we ook voor ogen dat de groep van de Twaalf de voorafbeelding is van de Kerk, waarin er ruimte moet zijn voor alle charisma's, volkeren, rassen en alle menselijke hoedanigheden, die hun samenhang en eenheid vinden in de gemeenschap met Jezus.
Over hem is weinig overgeleverd. Alleen Johannes signaleert van hem een vraag aan Jezus tijdens het Laatste Avondmaal. Taddeüs zegt tegen de Heer: "Heer, hoe is het gekomen dat Gij uzelf aan ons moet openbaren, en niet aan de wereld?" (Joh. 14, 22). De Paus hanteert de Italiaanse vertaling voor liturgisch gebruik, die het Griekse "melleis" weergeeft met "moet". De Willibrordvertaling leest: "Hoe komt het dat Gij uzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld". De Willibrordvertaling uit 1995 heeft: "Heer, hoe komt het dat U zich wel aan ons en niet aan de wereld gaat openbaren?" Tenslotte de Nieuwe Bijbel Vertaling uit 2004: "Waarom zult u zich wel aan ons, maar niet aan de wereld bekendmaken, Heer?"
Het is een heel actuele vraag die ook wij aan de Heer stellen: waarom heeft de Verrezene zich niet in heel zijn glorie aan zijn tegenstanders geopenbaard om te laten zien dat God de overwinnaar is? Waarom heeft Hij zich alleen aan zijn Leerlingen geopenbaard?
Het antwoord van Jezus is vol mysterie en diep. De Heer zegt: "Als iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen" (Joh. 14, 23). Dit wil zeggen dat de Verrezene gezien, waargenomen moet worden ook met het hart, zodat God verblijf in ons kan nemen. De Heer verschijnt niet als een ding. Hij wil in ons leven binnengaan en daarom is zijn openbaring een openbaring die een open hart veronderstelt. Alleen zo zien wij de Verrezene.
Aan Judas Taddeüs wordt het vaderschap toegeschreven over een van de Brieven van het Nieuwe Testament die "de katholieke brieven" worden genoemd, in zoverre zij niet aan een bepaalde Kerk zijn gericht maar aan een veel wijdere kring van geadresseerden. Hij is inderdaad gericht "aan de geroepenen die leven in de liefde van God de Vader en onder de bescherming van Jezus Christus" (Judas 1).
Centrale bezorgdheid van dit schrijven is de christenen waarschuwen voor allen die de genade van God als voorwendsel gebruiken om de eigen losbandigheid goed te praten en andere broeders te misleiden met onaanvaardbaar onderricht. Zo brengen zij verdeeldheid in de Kerk, daartoe aangedreven door hun "dromerijen" (Judas 8) zoals Judas deze leringen en speciale ideeën van hun noemt. Hij vergelijkt hen met de gevallen engelen, en in krachtige bewoordingen zegt hij: "Zij gaan de weg op van Kaïn" (Judas 11). Zonder ook maar een blad voor de mond te nemen brandmerkt hij hen als "wolken, door de wind voorbijgejaagd, die geen regen geven; bomen zonder vruchten in de herfst, tweemaal gestorven, ontworteld; wilde baren van de zee die hun eigen schande opschuimen; dwaalsterren voor wie het diepste duister is weggelegd voor eeuwig" (Judas 12-13).
Van de andere kant moeten we ons er goed van bewust zijn dat deze identiteit van ons om kracht vraagt, om helderheid en moed ten overstaan van de tegenspraak vanuit de wereld waarin wij leven. Daarom vervolgt de tekst van de brief aldus:
"Maar gij, geliefden - hij spreekt tot ons allen -, bouwt uw leven op uw hoogheilig geloof, bidt in de kracht van de heilige Geest, bewaart uzelf in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, die u het eeuwig leven zal schenken; en hebt medelijden De Italiaanse vertaling voor liturgisch gebruik leest hier: "Overtuigt degenen die twijfelen...", en laat zo, in het licht van het dan volgende "redt hen door hen aan het vuur te ontrukken" uitkomen tot wat voor handelen het medelijden leidt. De Willibrordvertaling houdt het bij "Heb medelijden... en tracht ze te redden...". met sommigen die twijfelen..." (Judas 20-22).
De brief besluit met deze prachtige woorden:
"Aan Hem die bij machte is u voor struikelen te behoeden en onberispelijk vreugdevol voor zijn heerlijkheid te doen verschijnen, aan de enige God die ons redt door Jezus Christus onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen" (Judas 24-25).
Het is goed te zien, dat de auteur van deze regels ten volle zijn geloof beleeft, waar grote werkelijkheden bij horen als morele integriteit en vreugde, het vertrouwen en tenslotte de lofprijzing, omdat dat alles enkel en alleen van de goedheid komt van onze enige God en van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus. Mogen daarom zowel Simon de IJveraar als Judas Taddeüs ons helpen om de schoonheid van het christelijk geloof steeds opnieuw te ontdekken en onvermoeibaar te beleven, zodat we er krachtig en sereen van weten te getuigen.