Msgr. Darío Castrillón Hoyos e.a. - 15 augustus 1997
De niet-gewijde gelovigen kunnen, zoals feitelijk in talrijke gevallen prijzenswaardig gebeurt in de parochies en in zorginstellingen, in scholen en gevangenissen en in militaire ordinariaten, enzovoorts, taken van effectieve medewerking aan het pastorale dienstwerk van de geestelijken uitvoeren. Een buitengewone vorm van medewerking onder de voorziene voorwaarden wordt geregeld in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983).
Volgens deze canon kan een bisschop van mening zijn dat ”wegens een tekort aan priesters ... deelname in de uitoefening van de pastorale zorg over een parochie toevertrouwd moet worden aan een diaken of andere persoon die niet getekend is met het priesterlijk merkteken, of aan een gemeenschap van personen”. In dat geval ”dient hij een priester aan te stellen die, voorzien van de machten en bevoegdheden van een pastoor, leiding geeft aan pastorale zorg”. Het juiste begrip en de toepassing van deze canon vereist, dat deze uitzonderlijke voorziening plaatsvindt met zorgvuldige inachtneming van de clausules hierin verwart, te weten:
Omdat het hier gaat om uitzonderlijke gevallen, moet men allereerst de mogelijkheid bezien, of men gebruik kan maken van bijvoorbeeld oudere maar nog valide priesters, of dat men verschillende parochies kan toevertrouwen aan één priester of aan een ‘groep van priesters’. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 517. § 1
Men mag niet vergeten, in ieder geval, dat in deze canon de voorkeur wordt gegeven aan de diaken.
Er wordt in diezelfde normgevende Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) vastgelegd, dat deze vormen van deelname in de zorg voor de parochies niet de plaats kunnen innemen van het ambt van pastoor. De norm bepaalt, dat ook in deze uitzonderlijke gevallen ”de diocesane bisschop een priester dient aan te stellen die, voorzien van de machten en bevoegdheden van een pastoor, leiding geeft aan de pastorale zorg”. Het ambt van pastoor kan alleen geldig toevertrouwd worden aan een priester Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 521. paragraaf 1 ook in een geval van objectief priestergebrek. Men vermijdt daarom de titel "Parochieleider" of een andere uitdrukking met dezelfde betekenis om daarmee leken aan te duiden, wanneer zij deelhebben aan de waarneming van taken in de zielzorg.
Men moet er dienaangaande ook rekening mee houden, dat de pastoor de eigen herder is van de aan hem toevertrouwde parochie, Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 519 en dat hij dat blijft zolang als hij zijn pastorale ambt niet neerlegt. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 538. §§ 1-2
Het aanbieden van het ontslag van de pastoor bij gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag, betekent niet ipso iure dat hij van zijn pastorale ambt ontheven wordt. Het ontslag komt slechts tot stand wanneer de diocesane bisschop – na alle omstandigheden nauwkeurig bezien te hebben – het verzoek definitief aanvaardt, krachtens Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en het hem schriftelijk heeft meegedeeld. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 186 In het licht van de situaties van priestertekort in sommige plaatsen, zou het verstandig zijn in dit opzicht bijzondere prudentie te betrachten.
Iedere priester heeft het recht om de functies, verbonden aan de ontvangen wijding, uit te oefenen, indien er zich tenminste geen ernstige gezondheidsredenen voordoen of motieven van disciplinaire aard. Men beseffe dat het bereiken van de vijfenzeventigste verjaardag geen verplichting inhoudt voor de bisschop om het ontslag te aanvaarden; dat ook om een functionalistische visie op de gewijde dienst te vermijden. Vgl. Congregatie voor de Clerus, Directorium voor de dienst en het leven van de priester, Tota Ecclesia (31 jan 1994), 44