Msgr. Darío Castrillón Hoyos e.a. - 15 augustus 1997
De paus heeft, in zijn toespraak gericht tot de deelnemers aan het symposium over de ‘Medewerking van lekengelovigen aan het priesterlijke dienstwerk’, de noodzaak ervan onderstreept de verschillende betekenissen die de term ministerium heeft aangenomen in het theologische en juridisch taalgebruik, te verhelderen en te onderscheiden. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan het Symposium (fragmenten), De medewerking van leken aan de pastorale dienstwerk van de priester (22 apr 1994), 3
”Sinds enige tijd is het gebruik ingeburgerd om ministeri (bedieningen) niet alleen te gebruiken voor officia (ambten) en munera (functies) uitgeoefend door de herders krachtens het Wijdingssacrament, maar ook voor die welke uitgeoefend worden door niet-gewijde gelovigen, krachtens het gemeenschappelijk priesterschap. De terminologische kwestie wordt nog complexer en delicater wanneer men aan alle gelovigen de mogelijkheid toekent om sommige functies uit te oefenen – in een plaatsvervangende kwaliteit, door officiële zending verleend door de herders – die meer eigen zijn aan de clerici en die toch niet het kenteken van de wijding vereisen. Erkend moet worden dat de taal onzeker wordt, verward en dus niet meer geschikt om de geloofsleer uit te drukken, telkens wanneer, op welke wijze ook, het verschil ‘in essentie en niet alleen in graad’ verduisterd wordt tussen het gemeenschappelijk priesterschap van alle gedoopten en het gewijde priesterschap.” H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan het Symposium (fragmenten), De medewerking van leken aan de pastorale dienstwerk van de priester (22 apr 1994), 4
”Wat heeft toegelaten het begrip ministerium te verruimen tot de munera eigen aan de lekengelovigen, is het feit dat ook zij, naar hun maat deelnemen aan het ene priesterschap van Christus. De officia, hen tijdelijk toevertrouwd, zijn echter exclusief een vrucht van een zending van de Kerk. Alleen door blijvend te refereren aan het enige en fundamentele ‘dienstwerk van Christus’... is het geoorloofd, tot op zekere hoogte, de term ministerium, zonder dubbelzinnigheid, ook toe te passen op niet-gewijde gelovigen: dus zonder dat deze term wordt opgevat en beleefd als onterecht verlangen naar het gewijde dienstwerk, of als een voortschrijdende erosie van zijn specifieke eigenheid.
In deze oorspronkelijke zin drukt de term ministerium (servitium) alleen het werk uit waarmee leden van de Kerk, voor zichzelf en voor de wereld, de zending en het dienstwerk van Christus voorzetten. Wanneer echter de term verschillend wordt toegepast in verhouding tot en in vergelijking met de verschillende munera en officia, dan is het nodig om duidelijk op te merken, dat het alleen met betrekking tot de heilige wijding de volheid en eenduidigheid van betekenis verkrijgt die de traditie er altijd aan heeft toegekend”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan het Symposium (fragmenten), De medewerking van leken aan de pastorale dienstwerk van de priester (22 apr 1994), 3
De niet-gewijde gelovige kan de algemene benaming van ‘buitengewone bedienaar’ alleen dan aannemen, wanneer hij door de bevoegde autoriteit wordt geroepen, om alleen bij wijze van plaatsvervanging, de opdrachten uit te voeren waarover wordt gesproken in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), Vgl. Pauselijke Raad voor Wetsteksten, Interpretationes authenticae, Can. 910, § 2, Utrum minister extraordinarius sacrae communionis (1 juni 1988) alsook in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983). Natuurlijk mag wel de concrete term worden gebruikt waarmee de toevertrouwde functie in het kerkelijk recht wordt aangeduid, zoals catechist, acoliet, lector, enzovoorts.
De tijdelijke aanstelling in liturgische handelingen, waarover in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) wordt gesproken, verleent geen enkele speciale benaming aan de niet-gewijde gelovige Vgl. Pauselijke Raad voor Wetsteksten, Interpretationis authenticam Can. 230, § 2, Utrum inter munera liturgica quibus laici (11 juli 1992). Wanneer pastoraal-assistenten in het kader van een viering tot medewerkers in de pastorale dienst van de priester aangesteld worden, zal deze viering niet gelijktijdig zijn met de toediening van het Sacrament van de Wijding. Ook een ritus, die lijkt op die van een aanstelling tot acoliet of lector, moet vermeden worden. Het is bijgevolg niet geoorloofd, dat de niet-gewijde gelovigen benamingen aannemen zoals ‘pastor’, ‘kapelaan’, coördinator’, ‘moderator’ of andere die hun rol zouden kunnen verwarren met die van de pastor, en die uitsluitend toekomt aan de bisschop en de priester. Bij deze opsomming van voorbeelden moet men alle taalkundige uitdrukkingen betrekken, die overeenkomstig het spraakgebruik van de verschillende landen analoog of gelijkluidend zijn en die een leider- of plaatsvervangende rol betekenen.