
Msgr. Darío Castrillón Hoyos e.a. - 15 augustus 1997
De functies van het gewijde ambt vormen, in hun geheel genomen, op grond van hun eigen fundament Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1587 een ondeelbare eenheid. De bron van de verlossende handeling, die door de ambtsdrager bekend en tegenwoordig gesteld wordt in de uitoefening van zijn functies is, evenals in Christus, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de priesters op Witte Donderdag 1979, Novo incipiente (8 apr 1979), 3 één en uniek: deze functies betreffen het onderricht, de heiliging en de leiding van de andere gelovigen. Deze eenheid kenmerkt de uitoefening van de taken van het gewijde ambt op een wezenlijke manier; onder verschillende perspectieven blijven ze altijd uitoefening van de rol van Christus als Hoofd van de Kerk.
De uitoefening van het munus docendi, sanctificandi et regendi van de kant van de gewijde ambtsdrager vormt de essentie van het herderlijk ambt; gezien hun ondeelbare eenheid kunnen de verschillende functies van de gewijde ambtsdrager niet gescheiden van elkaar opgevat worden; men moet ze in hun wisselwerking en onderlinge aanvulling beschouwen. Slechts in enkele functies, en tot op zekere hoogte, kunnen andere, niet-gewijde, gelovigen met herders meewerken, wanneer hun om die medewerking gevraagd wordt door het wettige gezag en op de wettige manier.
”In zijn lichaam, dat de Kerk is, verdeelt Christus voortdurend de gaven van de bedieningen, waardoor wij, dankzij zijn kracht, elkaar ter zaligheid ten nutte kunnen zijn. ” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7
”De uitoefening van een dergelijke taak maakt van de lekengelovige geen herder. Wat in feite constitutief is voor de bediening is niet de taak, maar de sacramentele wijding. Alleen het wijdingsacrament verleent aan de gewijde bedienaar een bijzondere deelname in het ambt van Christus, het Hoofd en de Herder, en aan zijn eeuwig priesterschap. De taak die bij wijze van suppletie uitgeoefend wordt, ontleent haar legitimatie onmiddellijk en formeel aan de officiële afvaarding die door de herders gegeven worden en waarvan de concrete vervulling geleid wordt door het kerkelijk gezag.” H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 23
Deze leer dient weer bevestigd te worden, omdat sommige praktijken om aan het tekort aan gewijde bedienaars binnen de gemeenschappen tegemoet te komen, in enkele gevallen steunen op een opvatting van het algemeen priesterschap van de gelovigen welke zijn aard specifieke karakter verwart; ze werkt onder andere de vermindering van de kandidaten tot het priesterschap in de hand en verduistert de eigen aard van het seminarie als de geëigende plaats voor de vorming van de gewijde bedienaars. Het gaat om verschijnselen die nauw samenhangen: men dient goed over deze onderlinge afhankelijkheid na te denken om wijze en werkbare conclusies te trekken.