30 september 1997
HET CHRISTENDOM EN DE GODSDIENSTEN | |||
► | ENIGE CONSEQUENTIES VOOR EEN CHRISTELIJKE THEOLOGIE VAN DE GODSDIENSTEN | ||
► | De heilswaarde van de godsdiensten |
De heilsmogelijkheid buiten de kerk van degenen die volgens hun geweten leven, is vandaag de dag geen voorwerp van discussie. Zoals we in de voorafgaande uiteenzetting gezien hebben, komt dit heil niet onafhankelijk van Christus en zijn kerk tot stand. Het is gebaseerd op die universele aanwezigheid van de Geest, die niet losgemaakt kan worden van het Paasmysterie van Jezus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 10 Enkele teksten van Vaticanum II gaan in het bijzonder over de niet-christelijke godsdiensten: degenen die het evangelie nog niet ontvangen hebben, staan op diverse manieren op het volk van God gericht, en tot welke godsdienst men behoort lijkt niet onverschillig voor de effecten van dit ‘gericht zijn’ . Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 Erkend wordt dat er in de diverse godsdiensten stralen van de waarheid die iedere mens verlicht, zaden van het Woord aanwezig zijn, door Gods beschikking zijn het goede en ware bij hem aanwezig Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 16, bevinden zich elementen van waarheid, van genade en van het goede niet alleen in de harten van de mensen, maar ook in de riten en de culturen van de volkeren, al moet alles “geheeld, verheven en tot voltooiing gebracht” worden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 9 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17 Of de godsdiensten als zodanig waarde kunnen hebben in de heilsorde, is nog een open vraag.
De lijn van het Tweede Vaticaans Concilie doortrekkend en uitwerkend, heeft de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) duidelijker de aanwezigheid van het heilige Geest onderstreept, niet alleen bij de mensen van goede wil individueel gezien, maar ook in de samenleving en de geschiedenis, bij de volkeren, de culturen, de godsdiensten, steeds naar Christus verwijzend. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 28.29 Er bestaat een universeel handelen van de Geest, dat niet gescheiden kan worden van en ook niet verward mag worden met het bijzondere handelen dat de Geest bewerkstelligt in het lichaam van Christus dat de Kerk is. Uit de inhoud van hoofdstuk III van de encycliek, getiteld De Heilige Geest protagonist van de missie lijkt afgeleid te kunnen worden dat deze twee vormen van aanwezigheid en handelen van de Geest uit het paasmysterie voortkomen. Inderdaad wordt er in de nummers H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) en H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) gesproken over de universele aanwezigheid, nadat het idee van de missie onder impuls van de heilige Geest ontwikkeld is. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 21-27 Aan het eind van nummer H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) wordt duidelijk gesteld dat de verrezen Jezus in kracht van zijn Geest in het hart van de mensen werkzaam is; en dat dezelfde Geest de in de riten en godsdiensten aanwezige zaden van het Woord verspreidt. Het onderscheid tussen beide wijzen van handelen van de heilige Geest mag niet leiden tot het scheiden van beide, alsof slechts de eerstgenoemde in relatie zou staan met het heilsmysterie van Christus.
In H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) wordt er, in de context van de dialoog met de broeders van andere godsdiensten, opnieuw gesproken over de aanwezigheid van de Geest en Gods handelen in de godsdiensten. De godsdiensten vormen een uitdaging voor de kerk, want ze stimuleren haar om de tekenen van Christus’ aanwezigheid en van het handelen van de Geest te herkennen. “In Christus roept God alle volkeren tot zich; Hij wil hun de volheid van zijn openbaring en zijn liefde meedelen; Hij laat niet na op vele wijzen tegenwoordig te komen, niet alleen in de afzonderlijke individuen maar ook in de volkeren, door middel van hun geestelijke rijkdommen, waarvan de godsdiensten de belangrijkste en wezenlijke uitdrukking zijn, ook al bevatten zij ‘leemten, onvolkomenheden en dwalingen’”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55 Ook in deze context merkt men het verschil op met Gods aanwezigheid die Christus met zijn Evangelie brengt.
Gegeven deze expliciete erkenning van de aanwezigheid van de Geest van Christus in de godsdiensten kan men de mogelijkheid niet uitsluiten dat deze, als zodanig, een zekere heilsfunctie hebben, dat wil zeggen zelfs ondanks hun dubbelzinnigheid de mensen helpen hun ultieme doel te bereiken. In de godsdiensten wordt de relatie van de mens met de Absolute, zijn transcendente dimensie, expliciet gethematiseerd. Het is moeilijk denkbaar dat hetgeen de heilig Geest uitwerkt in het hart van de mens als individu heilswaarde zou hebben en wat dezelfde Geest in de godsdiensten en de culturen bewerkstelligt, dat niet zou hebben. Het recente leergedrag lijkt zo’n drastisch onderscheid niet goed te keuren. Anderzijds moet opgemerkt worden dat veel teksten waarnaar we verwezen hebben, niet alleen over de godsdiensten spreken, maar tevens de culturen, de geschiedenis van de volkeren, enzovoort, vermelden. Die kunnen ook dor genade-elementen ‘geraakt’ worden.
In de godsdiensten handelt dezelfde Geest die de Kerk leidt. Maar de universele aanwezigheid van de Geest kan niet gelijkgesteld worden met zijn bijzondere aanwezigheid in de Kerk van Christus. Hoewel de heilswaarde van de godsdiensten niet uitgesloten mag worden, betekent dit niet dat alles ervan heilzaam is. Men mg de aanwezigheid van de geest van het kwaad, de erfenis van de zonde, de onvolmaaktheid van het menselijk antwoord op het handelen van God, enzovoorts, niet vergeten. Vgl. Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog, Reflecties en oriëntaties over interreligieuze dialoog en de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus, Dialoog en Verkondiging (19 mei 1991), 30-31 Alleen de kerk is het lichaam van Christus, en alleen in de kerk is de Geest in heel zijn intensiteit aanwezig. Daarom mogen het tot de kerk van Christus behoren en het deelhebben aan de volheid van de heilsmiddelen die alleen in de kerk te vinden zijn, niemand onverschillig laten. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55 De godsdiensten kunnen de functie van praeparatio evangelica hebben, kunnen de diverse volkeren en culturen voorbereiden op het aannemen van het heilsgebeuren dat al plaatsgevonden heeft. In deze zin kan de functie ervan niet gelijkgesteld worden met die van het Oude Testament, dat de voorbereiding was op het Christusgebeuren zelf.
Het heil wordt verkregen dor de gave van God in Christus, maar niet zonder het antwoord en het aanvaarden van de mens. De godsdiensten kunnen ook behulpzaam zijn bij het antwoord van de mens, als zij de mens ertoe aanzetten God te zoeken, volgens zijn geweten te handelen, en een rechtschapen leven te leiden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over kerkelijke moraalleer, Veritatis Splendor (6 aug 1993), 94. het morele gevoel van de volkeren en religieuze tradities openbaren het handelen van de Geest van God. Het zoeken van het goede is in laatste instantie een religieuze houding. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.12 Het is het menselijke antwoord op de goddelijke uitnodiging die men altijd in en door Christus ontvangt. Vgl. Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog, Reflecties en oriëntaties over interreligieuze dialoog en de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus, Dialoog en Verkondiging (19 mei 1991), 29 Het lijkt dat deze objectieve en subjectieve, neerdalende en opstijgende dimensie in een eenheid moeten voorkomen, zoals zij in het Christusmysterie voorkomen. De godsdiensten kunnen daarom, in de aangeduide termen, een middel zijn dat behulpzaam is bij het heil van hun volgelingen; maar zij kunnen niet gelijkgesteld worden met de functie die de Kerk uitoefent ten behoeve van het heil van de Christenen en van degenen die dat niet zijn.
Het bevestigen van de mogelijkheid dat er heilzame elementen in de godsdiensten voorkomen, houdt op zich geen oordeel in over de aanwezigheid van deze elementen in elk van de concrete godsdiensten. Anderzijds is de liefde tot God en tot de naaste, in laatste instantie mogelijk gemaakt door Jezus de unieke middelaar, de enige weg om tot God zelf te komen. De godsdiensten kunnen daarom, in de aangeduide termen, een middel zijn dat behulpzaam is bij het heil van hun volgelingen; maar zij kunnen niet gelijkgesteld worden met de functie die de kerk uitoefent ten behoeve van het heil van de Christenen en van degenen die dat niet zijn.