30 september 1997
De christologische dimensie van het beeld. Volgnes het Tweede Vaticaans Concilie is Jezus de “volmaakte mens” en door Hem na te volgen wordt de mens méér mens. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 41 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22.38.45 Het wijst er bovendien op dat slechts “in mysterio Verbi incarnati mysterium hominis vere clarscit”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Als een van de onderbouwingen van deze uitspraak wordt gewezen op een passage van Tertullianus volgens welke God bij het vormen van Adam uit de klei van de aarde, al dacht aan Christus die mens moest gaan worden. Vgl. Tertullianus, De Resurrectione Carnis. 6 (CCL 2, 928): Quodcumque limus exprimebatur, Christus cogitabtur, homo futurus"; bijna onmiddellijk wordt eraan toegevoegd: "Id utique quod finxit, ad imaginem Dei fecit illum, scilicet Christi.. ita limus ille, iam tunc imaginem induens Christi futuri in carne, non tantum Dei opus erat, sed et pignus" Vgl. Tertullianus, Tegen Praxeas, Adversus Praxean. XII 4 (CCL 2, 1173) Reeds Ireneüs had erop gewezen dat het Woord, dat alles tot stand brengt, in Adam het voorafbeelding had gevormd van de toekomstige economie van de mensheid waarmee hij zichzelf zou bekleden. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III 22, 3 (SC 211, 438) Hoewel de patristische interpretaties van het beeld heel gevarieerd zijn, mag men deze stroming niet minachten; zij ziet in de Zoon die mens gaat worden (en gaat sterven en verrijzen) het model waarnaar God de eerste mens gemaakt heeft. Als het de bestemming van de mens is het beeld van de hemelse mens te dragen Vgl. 1 Kor. 15, 49 , lijkt het niet verkeerd te denken dat er bij iedere mens een zekere innerlijk gesteldheid moet zijn gericht op dit doel.