Paus Pius XII - 23 maart 1952
Ziedaar wat Wij u wilden zeggen, beminde zonen en dochters die naar Ons luistert. Wij hebben U de angst niet verborgen die Ons hart beklemt bij de gedachte aan dit ontzaglijk probleem dat het heden en de toekomst van de wereld en het eeuwig lot van zovelen zielen raakt. Welke steun zou het Ons niet zijn indien Wij wisten dat gij deze angst om de christelijke opvoeding van de jeugd met Ons deelt! Voedt de gewetens van uw kleinen op met een taaie en volhardende zorg. Voedt ze op tot de vrees en de liefde van God. Voedt ze op tot waarheidslievendheid. Maar weest gij zelf op de eerste plaats waarheidlievend, en verwijdert uit het opvoedingswerk alles wat niet oprecht en waar is. Scherpt in het geweten van de jongeren het onvervalst begrip in van de vrijheid, van de ware vrijheid, die waardig is van en eigen aan een schepsel dat gemaakt werd naar het beeld van God. Deze vrijheid is iets heel anders dan uitspatting en losbandigheid; zij is integendeel bewezen bekwaamheid tot het goede; zij is eigenmachtige beslissing om het goede te willen en te verwezenlijken Vgl. Gal. 5, 13 ; zij is meesterschap over de eigen vermogens, over de instincten, over de gebeurtenissen. Voedt de jongeren op tot gebed en het ontvangen van de sacramenten van de biecht en eucharistie, waar zij zullen putten hetgeen de natuur niet kan geven: de sterkte om niet te vallen, de kracht om op te staan. Dat zij van kindsbeen af gevoelen dat zij zonder de hulp van deze bovennatuurlijke krachtbronnen er niet in zouden gelukken niet alleen geen goede christenen, maar zelfs geen eerlijke mensen te zijn, wier erfdeel een blijmoedig leven is. In deze mate voorbereid zullen zij bovendien kunnen streven naar het beste en zich geven aan hun grote taak, waarvan de verwezenlijking tevens hun roem zal zijn: Christus in hun leven te vormen.