
Paus Benedictus XVI - 27 september 2006
Beste broeders en zusters,
onze ontmoeting voortzettend met de twaalf Apostelen die rechtstreeks door Jezus zijn gekozen, weiden we onze aandacht vandaag aan Thomas. In de vier door het Nieuwe Testament opgestelde lijsten komt hij steeds voor: in de eerste drie Evangelies staat hij naast Matteüs Vgl. Mt. 10, 3 Vgl. Mc. 3, 18 Vgl. Lc. 6, 15 , terwijl hij zich in de Handelingen bij Filippus bevindt Vgl. Hand. 1, 13 . Zijn naam komt van het Hebreeuwse ta'am, wat "gepaard", of "tweeling" betekent. Inderdaad noemt het Evangelie van Johannes hem meerdere keren bij zijn bijnaam "Didymus" Vgl. Joh. 11, 16 Vgl. Joh. 20, 24 Vgl. Joh. 21, 2 wat in het Grieks juist de betekenis heeft van "tweeling". Niet duidelijk is waarom hij deze bijnaam draagt.
Het eerste betreft de aansporing die hij tot de andere Apostelen richt, wanneer Jezus op een kritiek moment van zijn leven besluit naar Betanië te gaan om Lazarus tot leven te wekken waardoor Hij gevaarlijk dicht Vgl. Mc. 10, 32 bij Jeruzalem komt. Bij die gelegenheid zei Thomas tot zijn medeleerlingen: "Laten ook wij gaan om met Hem te sterven" (Joh. 11, 16). Deze vastberadenheid bij het volgen van de Meester is werkelijk voorbeeldig en leert ons een kostbare les: het laat de totale bereidheid zien om bij Jezus te blijven, tot aan de vereenzelviging van het eigen lot met dat van Hem toe, en de wil om met Hem de uiterste beproeving van de dood te ondergaan. Inderdaad is het belangrijkste zich nooit van Jezus los te maken.
Overigens, wanneer de Evangelies het woord "volgen" gebruiken, is dat om aan te geven dat waar Hij gaat, daar ook zijn leerling moet gaan. Zo bezien definieert zich het christelijk leven als een leven met Jezus Christus, een leven dat samen met Hem door te brengen is. De heilige Paulus schrijft iets wat daarop lijkt wanneer hij de christenen van Korinte geruststelt met de woorden: "Ik heb u in mijn hart gesloten, wij horen bij elkaar in leven en dood" (2 Kor. 7, 3). Wat waar blijkt te zijn tussen de Apostel en zijn christenen, moet uiteraard vóór alles gelden van de relatie van de christenen met Jezus zelf: samen sterven, samen leven, in zijn hart blijven zoals Hij in ons hart blijft.
Het is dus op de eerste plaats Thomas aan wie deze openbaring gedaan wordt, maar zij geldt voor ons allemaal en voor alle tijden. Iedere keer dat wij deze woorden horen of zeggen, kunnen we ons in gedachten naast Thomas plaatsen en ons voorstellen dat de Heer ook tot ons spreekt zoals Hij met hem sprak. Tegelijkertijd verleent zijn vraag ook ons het recht om bij wijze van spreken Jezus om uitleg te vragen. Dikwijl begrijpen wij Hem niet. Laten we dan de moed hebben om te zeggen: "Ik begrijp u niet, Heer, luister naar mij en help mij U te begrijpen". Op zo'n manier, met deze vrijmoedigheid, - die de juiste manier is om te bidden, om met Jezus te spreken -, brengen we tot uitdrukking dat wij nauwelijks in staat zijn Hem te begrijpen, maar tegelijkertijd brengen wij ons in de houding van vertrouwen die hoort bij iemand die licht en kracht verwacht van Degene die in staat is die te geven.
Zoals wij weten verschijnt Jezus acht dagen later weer temidden van zijn leerlingen, en deze keer is Thomas er wel bij, en Jezus spreekt hem aan: "Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde, en wees niet langer ongelovig maar gelovig" (Joh. 20, 27). Thomas reageert daarop met de schitterendste geloofsbelijdenis van heel het Nieuwe Testament: "Mijn Heer en mijn God!" (Joh. 20, 28). De heilige Augustinus geeft hierop het volgende commentaar: "Hij zag en raakte aan: de mens, maar beleed zijn geloof in God, die hij niet zag en niet aanraakte. Maar wat hij zag en aanraakte, bracht hem ertoe te geloven in hetgeen hij tot dan toe had betwijfeld" H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 121, 5.
De evangelist vervolgt met het laatste woord van Jezus tot Thomas: "Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge? Zalig die ofschoon zij niet gezien hebben, toch zullen geloven" (Joh. 20, 29). Deze zin kan ook in de tegenwoordige tijd worden gezet: "Zalig die niet zien en toch geloven". Hoe dan ook: Jezus spreekt hier een fundamenteel beginsel uit voor de christenen die na Thomas komen, en dus voor ons allemaal. Het is interessant te bemerken hoe een andere Thomas, de grote middeleeuwse theoloog uit Aquino met deze zaligspreking die andere in verband brengt die door Lucas wordt vermeld en die naar het schijnt eraan tegengesteld is: "Zalig de ogen die zien wat gij ziet" (Lc. 10, 23). Maar de Aquinijn geeft als commentaar: "Veel verdienstelijker wie gelooft zonder te zien, dan wie ziet en gelooft" H. Thomas van Aquino, Expositio in evangelium Joannis. XX lectio VI § 2566. Wanneer de Brief aan de Hebreeën heel de reeks bijbelse aartsvaders opsomt die in God geloofden zonder de vervulling van zijn beloften te zien, bepaalt hij het geloof als "een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen" (Hebr. 11, 1).
Deze gebeuren met de apostel Thomas is belangrijk voor ons om minstens drie redenen: ten eerste omdat het ons sterkt bij onze onzekerheden; ten tweede, omdat het ons laat zien dat elke twijfel kan uilopen op een lichtrijke uitkomst die boven elke onzekerheid uitstijgt; en tenslotte omdat de woorden die Jezus tot hem heeft gericht de ware betekenis openbaren van het rijpe geloof en ons aanmoedigen om ondanks de moeilijk-heden te volharden op onze weg van adhesie aan Hem.
Herinneren we ons tenslotte dat, volgens een oude traditie, Thomas eerst Syrië en Perzië evangeliseerde H. Eusebius van Caesarea, Geschiedenis van de Kerk, Historia Ecclesiastica. 3, 1. Wat Origenes al vermeldt, zoals Eusebius van Caesarea heeft bericht, en zich vervolgens naar West India heeft begeven Vgl. H. Thomas, Handelingen van Thomas. 1-2 en 17vv, van waaruit hij vervolgens ook Zuid India heeft bereikt.
Met dit missionaire perspectief beëindigen we onze reflectie, en drukken de wens uit dat het voorbeeld van Thomas steeds meer ons geloof mag versterken in Jezus Christus, onze Heer en onze God.