H. Paus Johannes Paulus II - 19 augustus 1985
Dierbare jongeren,
Ik breng dank en eer aan God, die mij gegeven heeft, vandaag bij jullie te zijn. Zijne majesteit de koning bewees mij enkele jaren geleden de eer mij in Rome te bezoeken en had de hoffelijkheid me uit te nodigen jullie land te bezoeken en jullie te ontmoeten. Ik heb met genoegen de uitnodiging van de vorst van dit land aangenomen om jullie in dit jongerenjaar toe te spreken.
Ik ontmoet dikwijls jongeren, over het algemeen katholieke jongeren. Het is de eerste keer dat ik moslimjongeren ontmoet.
Wij, christenen en moslims, hebben als gelovigen en als mensen veel gemeen. Wij leven in dezelfde wereld, welke gekenmerkt is door talrijke tekenen van hoop, maar ook talrijke tekenen van angst. Abraham is voor ons gelijkelijk een voorbeeld van geloof in God, van onderwerping aan zijn wil en van vertrouwen in zijn goedheid. Wij geloven in dezelfde God, de ene God, de levende God, de God die de werelden schept en zijn schepselen tot hun voltooiing brengt.
Daarom gaat mijn gedachte uit naar God en verheft zich mijn hart tot Hem: vooral over God wil ik met jullie spreken; over Hem, omdat wij in Hem geloven, jullie moslims en wij katholieken, en ik wil jullie eveneens spreken over de menselijke waarden, die de ontplooiing betreffen van onze persoon, zoals ook die van onze gezinnen en onze samenlevingen, alsook die van de internationale gemeenschap. Is het mysterie van God niet de meest verheven werkelijkheid, waarvan de zin zelf afhangt, die de mens aan zijn leven geeft? En is dat niet het eerste probleem, dat zich aan een jongere opdringt, wanneer hij over het mysterie van zijn eigen bestaan nadenkt en over de waarden, welke hij wil kiezen om zijn groeiende persoonlijkheid te vormen?
Wat mij betreft, heb ik in de katholieke kerk de taak van opvolger van Petrus, de apostel die Jezus uitkoos om zijn broeders in het geloof te versterken. Na de pausen die elkaar ononderbroken gedurende de geschiedenis zijn opgevolgd, ben ik vandaag de bisschop van Rome, die geroepen is om onder zijn broeders in de wereld de getuige van het geloof te zijn en de waarborg van de eenheid van alle leden van de Kerk.
Daarom kom ik naar jullie vandaag als gelovige. Ik zou hier heel eenvoudig getuigenis willen afleggen van hetgeen ik geloof, van hetgeen ik wens voor het geluk van mijn broeders de mensen en van hetgeen ik door ervaring van nut acht voor allen.
De Arabieren van de Machreq en de Maghreb, en meer algemeen de moslims, hebben een lange traditie van studie en kennis: literair, wetenschappelijk en wijsgerig. Jullie zijn de erfgenamen van deze traditie, jullie moeten studeren om deze wereld te leren kennen, welke God ons heeft gegeven, haar verstaan door de zin ervan te ontdekken met voorliefde en respect voor de waarheid en om de volkeren en mensen te leren kennen, die door God zijn geschapen en door Hem worden bemind, om jullie voor te bereiden om hen beter te dienen.
Het zoeken van de waarheid zal jullie bovendien via de intellectuele waarden tot de geestelijke dimensie van het innerlijk leven brengen.
De katholieke Kerk ziet met respect de hoedanigheid van jullie godsdienstig streven, de rijkdom van jullie geestelijke traditie, en erkent die.
Ook wij, christenen, zijn trots op onze religieuze traditie.
Ik geloof dat wij, christenen en moslims, met vreugde de religieuze waarden moeten erkennen, die wij gemeenschappelijk hebben en God ervoor moeten danken. Beiden geloven wij in één God, de enige God, die geheel rechtvaardigheid en geheel barmhartigheid is; wij geloven in het belang van het gebed, van het vasten en van de aalmoes, van de boete en de vergeving; wij geloven, dat God voor ons een barmhartige rechter zal zijn aan het eind van de tijden en wij verwachten, dat Hij na de opstanding tevreden over ons zal zijn en wij weten, dat wij van Hem vervuld zullen zijn.
De eerlijkheid vereist ook, dat wij onze verschillen erkennen en respecteren. Het meest fundamentele verschil is ongetwijfeld onze kijk op de persoon en het werk van Jezus van Nazaret. Jullie weten dat, volgens de christenen, deze Jezus hen inwijdt in een innige kennis van het mysterie van God en een kinderlijke gemeenschap met zijn gaven, zodat zij Hem erkennen en verkondigen als Heer en Verlosser.
Dat zijn belangrijke verschillen, die wij met nederigheid en respect in wederzijdse verdraagzaamheid kunnen aanvaarden; dat is een mysterie waarover God ons eens zal inlichten, daar ben ik zeker van.
Christenen en moslims, wij hebben elkaar over het algemeen slecht begrepen, en soms hebben wij in het verleden tegenover elkaar gestaan en elkaar uitgeput in polemieken en oorlogen.
Ik geloof, dat God ons vandaag uitnodigt onze oude hebbelijkheden te wijzigen. Wij moeten elkaar eerbiedigen en aldus elkaar aanmoedigen in goede werken op de weg naar God.
Jullie weten met mij, welke de waarde is van de geestelijke waarden. De ideologieën en leuzen kunnen jullie niet voldoen noch de problemen van jullie leven oplossen. Alleen de geestelijke en morele waarden kunnen dat doen en die hebben God tot grondslag.
Ik wens, dierbare jongeren, dat jullie dus mogen bijdragen om een wereld op te bouwen, waarin God de eerste plaats heeft om de mens te helpen en te redden. Op deze weg zijn jullie verzekerd van de achting en medewerking van jullie katholieke broeders en zusters, die ik deze avond onder jullie vertegenwoordig.
Maar meer nog zou ik God willen danken, die deze ontmoeting heeft toegestaan. Wij zijn allen onder zijn blik. Hij is vandaag de eerste getuige van onze ontmoeting. Hij legt in ons hart de gevoelens van barmhartigheid en begrip, van vergeving en verzoening, van dienstbaarheid en samenwerking. Moeten wij als gelovigen in ons leven en in onze stad niet de allerheiligste namen weergeven, welke onze religieuze tradities erin erkennen? Mogen wij daarom beschikbaar voor Hem zijn en onderworpen aan zijn wil op de oproepen die Hij tot ons richt. Zo zullen onze levens weer een nieuw dynamisme vinden.
Ik ben ervan overtuigd, dat dan een wereld kan ontstaan waar mannen en vrouwen met een levend en daadwerkelijk geloof de eer van God zullen bezingen en een menselijke samenleving zullen trachten op te bouwen overeenkomstig de wil van God.
Ik zou willen eindigen met Hem persoonlijk voor jullie aan te roepen.
O God, U bent onze Schepper.
U bent goed en uw barmhartigheid is zonder grenzen. Aan U de lof van elk schepsel.
O God, U hebt de mensen gegeven, dat wij een innerlijke wet zijn, waarnaar wij moeten leven.
U wil doen is onze taak vervullen.
Uw wegen volgen is de vrede van de ziel kennen. Aan U bieden wij onze gehoorzaamheid.
Begeleid ons bij alle pogingen die wij op aarde ondernemen.
Bevrijd ons van de slechte neigingen die ons hart van uw wil afwenden.
Sta niet toe dat wij ertoe komen, terwijl wij uw naam aanroepen, de menselijke buitensporigheden te rechtvaardigen.
O God, U bent de enige. Naar U gaat onze aanbidding. Sta niet toe, dat wij ons van U verwijderen.
O God, rechter van alle mensen, help ons op de laatste dag deel uit te maken van uw uitverkorenen.
O God, bewerker van de gerechtigheid en de vrede, verleen ons de ware vreugde en de echte liefde,
evenals een duurzame broederlijkheid onder de volkeren.
Overlaad ons voor altijd met uw gaven. Amen!