H. Paus Johannes Paulus II - 25 januari 1988
‘Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw’ (Gal. 4, 4).
De volheid van de tijd komt van God. Maar de mensen bereiden haar voor en zij komt voor de mensen en door de mensen. Dit geldt voor de ‘volheid van de tijd’ in het algemene heilsbestel, dat ook menselijk bepaald is en zijn concrete geschiedenis heeft. Maar het geldt eveneens voor het ogenblik waarop de afzonderlijke volken binnenlopen in de haven van het heilbrengende geloof: voor hún ‘volheid van de tijd’. Ook het millennium van het doopsel en de bekering van Roes’ heeft zijn eigen geschiedenis. Het proces van de kerstening van de afzonderlijke volken en naties is een ingewikkeld verschijnsel en neemt veel tijd in beslag. In het gebied van Roes’ werd de kerstening voorbereid door de pogingen die de kerk van Constantinopel in de negende eeuw ondernam. (Cfr. la lettera enciclica con cui il Patriarca Fozio, nell'867, annunzia che la gente chiamata «Rhos» aveva accolto un vescovo. Ep. I, 13: PG 102, 736-737; cfr. anche «Les regestes des actes du patriarcat de Costantinople I», II (Les regestes de 715 à 1043) a cura di V. Grumel, Paris 1936, n. 481, pp. 88-89) In de loop van de tiende eeuw begon vervolgens het christelijk geloof in deze streek binnen te dringen, dank zij missionarissen die niet alleen uit Byzantium kwamen, maar ook uit de gebieden van de naburige westerse Slaven, die de liturgie in de Slavische taal vierden volgens de door Cyrillus en Methodius ingevoerde ritus, en uit de landen van het Latijnse Westen. Zoals de oude zogenaamde Kroniek van Nestor (‘Provest’ Vremennukh Let’) getuigt, was er in 944 te Kiev een Christelijke kerk die aan de profeet Elia was toegewijd. «Povest' Vremennykh Let», ed D.C. Likhacev, Mosca-Leningrado 1950, pp. 235 ss In dit reeds voorbereide milieu liet prinses Olga zich omstreeks 955 vrijwillig en openlijk dopen. Zij bleef steeds trouw aan haar doopbeloften. Tijdens een bezoek aan Constantinopel in 957 zou patriarch Polyeuktos een in zekere zin profetische groet tot haar gericht hebben: ‘Gezegend zijt gij onder de Russische vrouwen, omdat gij het licht bemind en de duisternis verdreven hebt. Daarom zullen de Russische zonen u zalig prijzen tot in het laatste geslacht’. (Cfr. Filaret Gumilevskyj, «Vite dei Santi», t. luglio, Pietroburgo 1900, p. 106 (in russo). Maar Olga mocht niet de vreugde beleven, dat ook haar zoon Svajatoslav christen werd. Haar geestelijke erfenis werd overgenomen door haar kleinzoon Wladimir, de protagonist van het doopsel van 988, die het christelijk geloof aannam en de blijvende en definitieve bekering van het volk van Roes’ bevorderde. Wladimir en de nieuwe bekeerlingen ervoeren de schoonheid van de liturgie en van het godsdienstig leven van de kerk van Constantinopel. (Si veda, a riguardo, il racconto della Povest' Vremennykh Letm sopra citata) Zo ontleende de nieuwe kerk van Roes’ aan Constantinopel heel de nalatenschap van het Christelijk Oosten, met al zijn rijkdommen op het gebied van theologie, liturgie, spiritualiteit, kerkelijk leven en kunst.
Het Byzantijns karakter van deze erfenis werd echter van het begin af overgebracht in een nieuwe dimensie: de Slavische taal en cultuur vormden een nieuwe context voor wat tot dan toe zijn eigen Byzantijnse uitdrukking gevonden had in de hoofdstad van het keizerrijk van het Oosten en in heel het gebied dat door de eeuwen heen daarmee verbonden was. Het Woord van God en de daarmee verbonden genade bereikten zodoende de oosterse slaven in een vorm die vanuit cultureel en geografisch gezichtspunt dichter bij hen stond. De Slaven, die met heel de gehoorzaamheid van het geloof het Woord aannamen, wilden het tegelijkertijd uitdrukken in hun eigen denkpatronen en taal. Op deze wijze voltrok zich de bijzondere ‘Slavische inculturatie’ van het Evangelie en het Christendom, welke verbonden is met het grote werk van de heilige Cyrillus en Methodius, die het christendom in Slavische vorm van Constantinopel naar Groot-Moravië brachten en, dank zij hun leerlingen, naar de volken van de Balkan.
Zo ontvingen Sint-Wladimir en de bewoners van Roes’ van Kiev het doopsel van Constantinopel, het grootste centrum van het christelijk Oosten. En dank zij dit doopsel deed de jonge kerk haar intrede in de ruimte van de buitengewoon rijke nalatenschap van Byzantium, van zijn erfgoed van geloof, kerkelijk leven en cultuur. Deze nalatenschap werd onmiddellijk toegankelijk voor de omvangrijke menigten van oosterse Slaven en kon gemakkelijk geassimileerd worden, omdat de overdracht ervan begunstigd werd door het werk van de twee heilige Broeders van Thessalonika. De Schrift en de liturgische boeken kwamen uit de culturele en godsdienstige centra van de Slaven, die de door hen ingevoerde liturgische taal aanvaard hadden.
Dank zij zijn wijsheid en inzicht nam Wladimir, bewogen door de zorg voor het welzijn van kerk en volk, in plaats van het Grieks de oudslavische taal aan in de liturgie en ‘maakte hij er een doeltreffend werktuig van om de goddelijke waarheid dichter te brengen bij hen die deze taal spraken’. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter herinnering aan het Evangelisatiewerk van de HH. Cyrillus en Methodius 1100 jaar geleden, Slavorum Apostoli (2 juni 1985), 12 Zoals ik in de Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Slavorum Apostoli
Ter herinnering aan het Evangelisatiewerk van de HH. Cyrillus en Methodius 1100 jaar geleden
(2 juni 1985) heb geschreven, H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter herinnering aan het Evangelisatiewerk van de HH. Cyrillus en Methodius 1100 jaar geleden, Slavorum Apostoli (2 juni 1985), 11-13 hadden de heilige Cyrillus en Methodius, die zich bewust waren van de culturele en theologische superioriteit van het Grieks-Byzantijnse erfgoed dat zij meebrachten, toch de moed om zich van een andere taal en ook van een andere cultuur te bedienen voor de geloofsverkondiging omwille van het goed van de Slavische volken.
Op deze wijze vormde bij het doopsel van Roes’ de oudslavische taal een belangrijk instrument, allereerst voor de evangelisatie en vervolgens ook voor de oorspronkelijke ontwikkeling van het toekomstig cultureel erfgoed van deze volken, ontwikkeling die op vele terreinen uitgroeide tot een rijkdom voor het leven en de cultuur van de gehele mensheid.
Men moet inderdaad uit trouw aan de historische waarheid met alle kracht onderstrepen dat, overeenkomstig de opvattingen van de twee heilige Broeders van Thessalonika, in Roes’ mét de Slavische taal ook de stijl van de Byzantijnse kerk, die toen nog in volledige gemeenschap met Rome stond, ingevoerd werd. En deze traditie heeft zich vervolgens op originele en wellicht onnavolgbare wijze ontwikkeld op basis van de inheemse cultuur en ook dank zij de contacten met de naburige volken van het Westen.