
Paus Benedictus XVI - 23 augustus 2006
Beste broeders en zusters,
tijdens de laatste catechesen waren we aangekomen bij de meditatie over de gestalte van de apostel Johannes. Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Johannes, zoon van Zebedeüs
(5 april 2006) hebben we geprobeerd te kijken wat er over zijn leven bekend is. Daarna, in een Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Johannes, zijn onderricht
(9 augustus 2006), hebben we de centrale inhoud overwogen van zijn Evangelie, en van zijn Brieven: de "caritas", de liefde. En ook vandaag houden we ons nog bezig met de figuur van Johannes, deze keer om de Ziener te beschouwen van de Apocalyps, de Openbaring.
En al meteen merken we iets op: terwijl noch het Vierde Evangelie, noch de Brieven die aan de Apostel worden toegeschreven ooit zijn naam vermelden, verwijst de Apocalyps wel vier keer naar de naam Johannes Vgl. Openb. 1, 1.4.9 Vgl. Openb. 22, 8 . Het is evident dat de Auteur van de ene kant geen enkel motief had om de eigen naam te verzwijgen en dat hij van de andere kant wist dat zijn eerste lezers hem nauwkeurig zouden kunnen identificeren. Bovendien weten we dat al in de derde eeuw de geleerden discussieerden over de ware identiteit van de Johannes van de Apocalyps.
We zouden hem daarom het best "de ziener van Patmos" kunnen noemen, omdat hij verbonden is met de naam van dat eiland in de Egeïsche zee, waar hij zich, volgens zijn eigen autobiografisch getuigenis, bevond als gedeporteerde "omwille van het woord Gods en het getuigenis over Jezus" (Openb. 1, 9). Het was juist daar op Patmos dat Johannes, "in geestvervoering geraakt op de dag des Heren" (Openb. 1, 10), grootse visioenen zag en buitengewone boodschappen vernam, die een niet geringe invloed hebben gehad op de geschiedenis van de Kerk en op heel de christelijke cultuur. Zo zijn vanuit de titel van zijn boek - Apocalyps, Openbaring - de woorden "apocalyps" en "apocalyptisch" in ons spraakgebruik terechtgekomen die, zij het wat oneigenlijk - de idee oproepen van een naderende catastrofe.
Het eerste en fundamentele visioen van Johannes betreft in feite de gestalte van het Lam, dat geslacht is en toch overeind staat Vgl. Openb. 5, 6 , midden voor de troon waarop God zelf al gezeten is. Daarmee wil Johannes ons vooral twee dingen zeggen: het eerste is dat Jezus, hoewel gewelddadig gedood, niet ter aarde neerligt maar integendeel vast overeind staat, omdat Hij door zijn verrijzenis de dood definitief heeft overwonnen; het andere is dat diezelfde Jezus, juist omdat Hij is gestorven en verrezen, voortaan ten volle deelt in de koninklijke en heilzame macht van de Vader.
Dat is het fundamentele visioen. Jezus, de Zoon van God, is op aarde een weerloos, gewond en gestorven Lam. En toch staat Hij overeind, op zijn voeten, voor de troon van God en deelt Hij in de goddelijke macht. Hij houdt de geschiedenis van de wereld in zijn handen. Zo wil de Ziener ons zeggen: hebt vertrouwen in Jezus, hebt geen angst voor de machten die elkaar bestrijden en voor de vervolging! Het gewonde en gestorven Lam overwint! Volgt het Lam, Jezus, vertouwt u aan Jezus toe, ga zijn weg! Ook al is Hij in deze wereld alleen maar een Lam dat zwak lijkt, toch is Hij de overwinnaar!
Een van de belangrijkste visioenen van de Apokalyps gaat over dit Lam, dat op het punt staat het boek te openen dat eerst met zeven zegels verzegeld was die niemand bij machte was te ontsluiten. Van Johannes wordt zelfs gezegd dat hij weende, omdat er niemand gevonden werd die waardig was het boek te openen en het te lezen Vgl. Openb. 5, 4 . De geschiedenis blijft onontcijferbaar, onbegrijpelijk. Niemand kan haar lezen.
Misschien dat dit wenen van Johannes ten overstaan van dit zo duistere mysterie van de geschiedenis de verslagenheid uitdrukt van de Aziatische Kerken over het zwijgen van God ten overstaan van de vervolgingen waaraan zij op dat moment blootgesteld waren. Het is een verslagenheid waaraan zich goed onze ontsteltenis laat spiegelen ten overstaan van de zware moeilijkheden, het onbegrip en de vijandschap die de Kerk ook nu lijdt in diverse gebieden van de wereld. Het is een lijden dat de Kerk zeker niet verdient, zoals Jezus zijn terechtstelling niet verdiende. Maar het openbaart zowel de boosaardigheid van de mens wanneer hij zich laat gaan op de influisteringen van de Boze, alsook de hogere leiding die God aan de gebeurtenissen geeft.
Welnu, alleen het geofferde Lam is bij machte het verzegelde boek te openen en er de inhoud van te openbaren, zin te geven aan deze geschiedenis die zo dikwijls absurd lijkt. Hij alleen kan er aanduidingen en onderrichtingen uit halen voor het leven van de christenen, voor wie zijn overwinning op de dood de boodschap en de waarborg inhoudt van de overwinning die ook zij ongetwijfeld zullen behalen. Heel het beeldend taalgebruik van Johannes is gericht op het aanbieden van deze troost.
Deze Vrouw stelt Maria voor, de Moeder van de Verlosser, maar tegelijkertijd stelt zij de Kerk voor die in alle tijden, onder grote smart, steeds opnieuw Christus baart. Steeds wordt zij bedreigd door de macht van de Draak. Zij lijkt weerloos en zwak. Maar terwijl zij wordt bedreigd en achtervolgd door de Draak, wordt zij ook beschermd door de vertroosting van God. En uiteindelijk overwint deze Vrouw. Niet de Draak overwint. Dat is de grote profetie van dit boek, die ons vertrouwen geeft!
De Vrouw die lijdt in de geschiedenis, de Kerk die vervolgd wordt, verschijnt uiteindelijk als stralende Bruid, als voorafbeelding van het nieuwe Jeruzalem waar geen tranen meer zijn noch geween, als beeld van een omgevormde, nieuwe wereld waarvan God zelf het licht is, en waar het Lam de lamp is.
Om deze reden is de Apocalyps van Johannes, hoewel zij overal verwijzingen bevat naar lijden, beproevingen en tranen - de donkere kant van de geschiedenis -, evenzeer doortrokken van dikwijls voorkomende lofliederen, die om zo te zeggen de lichtende zijde van de geschiedenis vertegenwoordigen. Zo leest men er bijvoorbeeld over een onmetelijk grote menigte die met luide stem zingt: "Alleluja! De Heer, onze God, de Albeheerser heeft zijn koningschap aanvaard. Laat ons blij zijn en juichen en Hem de eer geven: de tijd is gekomen voor de bruiloft van het Lam, en zijn bruid heeft zich al klaargemaakt." (Openb. 19, 6-7).
We staan hier tegenover een typisch christelijke paradox, volgens welke het lijden nooit wordt waargenomen als het laatste woord, maar gezien wordt als een doorgang naar het geluk, ja op geheimvolle wijze zelf doortrokken is van de vreugde die ontspringt aan de hoop. Juist daardoor kan Johannes, de Ziener van Patmos, zijn boek besluiten met een laatste verzuchting die klopt van gespannen verwachting. Hij smeekt om de definitieve komst van de Heer: "Kom, Heer Jezus" (Openb. 22, 20). Het is een van de centrale gebeden van het beginnende christendom, dat ook door Paulus wordt overgeleverd in zijn Aramese vorm: "Marana tha".
Dit gebed "Onze Heer, kom!" (1 Kor. 16, 22) bevat verschillende dimensies. Natuurlijk is het vóór alles het uitzien naar de definitieve overwinning van de Heer, naar het nieuwe Jeruzalem, naar de Heer die komt en de wereld omvormt. Maar tegelijkertijd is het ook eucharistisch gebed: "Kom Jezus, nu!". En Jezus komt, anticipeert zijn definitieve komst. Daarom zeggen we met vreugde tegelijk: "Kom nu", en "Kom op definitieve wijze!". En dit gebed heeft nog een derde betekenis: "U bent al gekomen, Heer! Wij zijn zeker van uw aanwezigheid onder ons. Wij ervaren haar met vreugde. Maar kom nu op definitieve wijze, eens en voorgoed!".
En zo bidden ook wij, met Paulus, met de Ziener van Patmos en met het beginnende christendom: "Kom, Jezus! Kom en vernieuw de wereld! Kom vandaag al, en moge de vrede overwinnen!".
Amen!