H. Paus Johannes Paulus II - 1 januari 1987
Wij begroeten u, volheid van de tijd, welke de eeuwige Zoon van God in de geschiedenis van de schepping teweegbrengt en verwezenlijkt door mens te worden.
Wij begroeten u, volheid van de tijd, waarvan vandaag naar de menselijke maatstaf van de tijd het nieuwe jaar verschijnt.
Wij begroeten u, jaar des Heren 1987, op de drempel van uw dagen, weken en maanden. U begroet de kerk van het mensgeworden Woord te midden van de grote familie van naties en volkeren.
U begroet de kerk door over u de zegen van de God van het verbond uit te spreken:
"Moge de Heer u zegenen en u behoeden! Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn! Moge de Heer zijn gelaat naar u keren "en u vrede schenken! (Num. 6, 24-26).
"Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon...
Wij begroeten u, nieuw jaar, in het hart van het mysterie van de menswording zelf, waarin wij de Zoon van God aanbidden die voor ons is vlees geworden.
Wij begroeten U, Zoon van hetzelfde wezen als de eeuwige Vader, die tot ons bent gekomen in de volheid van de tijd, "opdat wij het zoonschap zouden verkrijgen' (Gal. 4, 5).
Wij begroeten U in uw mensheid, Zoon van God, geboren uit de vrouw, zoals ieder van ons mensenkinderen uit een vrouw is geboren.
Wij begroeten U in de mensheid van ieder mens in al de rijkdom en verscheidenheid van de stammen, naties en rassen, talen, culturen en godsdiensten.
In U, Zoon van Maria, in U Zoon van de mensen, zijn wij kinderen van God.
Deze eerste dag van het nieuwe jaar willen wij samen met het octaaf van kerstmis vieren als de universele feestdag van de mensen in de volheid van hun menselijke waardigheid.
Wij willen deze dag vieren als "kinderen in de Zoon", dank zij uw werk. U bent gekomen "om de verstrooide kinderen van God samen te brengen" Vgl. Joh. 11, 52
. U bent onze broeder en onze vrede.
U was het die zo riep. U, de Zoon, hebt zo gesproken in momenten van vurige ijver en in momenten van ontlediging.
En U, Zoon van het zelfde wezen als de Vader, hebt ons geleerd zo te spreken: U hebt ons aangemoedigd samen met U te zeggen: "Onze Vader'".
En ook al vinden wij er in onze menselijkheid geen rechtvaardiging voor, U hebt ons in eenheid met de Vader uw Geest geschonken, 'die Heer is en het leven geeft' (Dominum et vivificantem), opdat wij kunnen zeggen "Abba, Vader" met heel de innerlijke waarheid van onze harten. De Geest van de Zoon is namelijk in onze harten gezonden. De Geest van de Zoon heeft ons opnieuw gevormd, vanuit de wortels van onze mensheid zelf, tot "kinderen in de Zoon".
Gedurende heel het octaaf van kerstmis, en vooral vandaag, klopt het hart van de kerk op bijzondere wijze voor haar, voor de moeder van de Zoon van God. Voor de moeder van God.
Vandaag wordt haar voornaamste feest gevierd. Zij, de vrouw, legt het eerste moederlijke getuigenis af van de menselijke waardigheid van de Zoon van God.
Hij is uit haar geboren. Zij is zijn moeder.
Vandaag zien wij haar in Bethlehem, terwijl zij de herders ontvangt.
Op de achtste dag na de geboorte geeft zij met het voltrekken van de oud-testamentische rite van de besnijdenis het kind zijn naarn. Dit is zijn naam: Jezus, een naam die spreekt van de redding welke door God werd bewerkt. Deze redding is door haar Zoon gebracht. Jezus wil zeggen:"'Verlosser"'. Zo werd de Zoon van Maria genoemd op het moment van de aankondiging, op de dag dat Hij in haar schoot werd ontvangen. En zo wordt Hij nu door haar genoemd tegenover de mensen.
De menselijke waardigheid van de Zoon van God is in deze naam uitgedrukt. Als mens is Hij de Verlosser van de wereld. Zijn moeder is moeder van de Verlosser.
"Zalig gij, die geloofd hebt.." Vgl. Lc. 1, 45
. U hebt geloofd op het moment van de aankondiging. U hebt geloofd in de nacht van Bethlehem. U hebt geloofd op Calvarië. U bent voortgegaan op de pelgrimstocht van het geloof en trouw gebleven aan de vereniging met uw Zoon, de Verlosser van de wereld Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58. Zo hebben de generaties van het volk van God over heel de wereld u gezien. Zo heeft het concilie van deze eeuw u getoond, o heilige maagd.
De kerk vestigt haar ogen op u als op haar model. Zij vestigt ze vooral daarop in deze periode, waarin zij zich gereed maakt om de advent (komst) van het derde millennium van het christelijk tijdperk te vieren. Om zich op dat keerpunt voor te bereiden richt de kerk haar ogen op u, die het werktuig van de voorzienigheid werd, waarvan de Zoon van God zich bediende om de Mensenzoon te worden en de nieuwe tijd te doen beginnen. Daarom wil zij een speciaal jaar vieren, dat aan u is gewijd, een Mariajaar dat Pinksteren aanstaande begint en het volgend jaar met het grote feest van uw Tenhemelopneming zal worden gesloten. Een jaar, dat elk bisdom met bijzondere initiatieven zal vieren om zich in uw mysterie te verdiepen en de devotie jegens u te bevorderen in een hernieuwde betrokkenheid bij de wil van God naar het voorbeeld dat door u, dienstmaagd des Heren, werd gegeven.
Dergelijke initiatieven moeten vruchtbaar in het liturgisch jaar worden ingepast en in de 'geografie' van de heiligdommen die door de vroomheid van de gelovigen in alle delen van de aarde voor u zijn opgericht, o maagd Maria.
Wij willen, o Maria, dat u schittert op de horizon van de advent van onze tijd, wanneer wij de etappe van het derde millennium na Christus naderen. Wij willen het bewustzijn van uw aanwezigheid in het mysterie van Christus en van de kerk verdiepen, zoals het Concilie ons dat heeft geleerd. Daarom is de huidige opvolger van Petrus, die aan u zijn bediening toevertrouwt, van plan zich binnenkort tot zijn broeders in het geloof te richten met een encycliek welke aan u is gewijd, maagd Maria, onschatbare gave van God aan de mensheid.
De evangelist zegt van u: "Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf (Lc. 2, 19).
U bent het geheugen van de kerk.
De kerk leert van u, Maria, dat moeder zijn wil zeggen, een levend geheugen, dat wil zeggen de wederwaardigheden van de mensen en de volkeren, de vreugdevolle gebeurtenissen en de pijnlijke, "in haar hart bewaren en bij zichzelf overwegen".
Onder de vele gebeurtenissen in het jaar 1987 willen wij herinneren aan de herdenking door de kerk van de zeshonderdste verjaardag van het 'doopsel van Litouwe', door met ons gebed naast onze broeders en zusters te staan, die sedert zoveel eeuwen verbonden met Christus volharden in het geloof van de kerk.
En hoeveel gebeurtenissen meer, hoeveel verwachtingen, maar ook hoeveel bedreigingen, hoeveel vreugde, maar ook hoeveel leed... hoeveel groot leed soms! Wij moeten als kerk allen deze gebeurtenissen in ons hart bewaren en bij onszelf overwegen. Evenals de moeder. Wij moeten steeds meer van u, Maria, leren hoe wij Kerk moeten zijn bij deze millenniumovergang.
"Moge de Heer ons zegenen en ons behoeden!Moge 1987 een jaar zijn, waarin de mensheid eindelijk de verdeeldheden van het verleden laat varen; een jaar waarin alle harten de vrede zoeken in solidariteit en ontwikkeling.
Moge de Heer de glans van zijn gelaat over ons spreiden
en ons genadig zijn!...
ons vrede schenken"' [[Num. 6, 24-26]].