
Paus Benedictus XVI - 2 maart 2006
Het geloof is uiteindelijk een geschenk. De eerste voorwaarde is dus, open te staan om geschonken te krijgen, niet zelfgenoegzaam te zijn, niet alles alleen te doen, want dat kunnen we niet, maar ons te openen in het bewustzijn, dat de Heer werkelijk schenkt. Het lijkt mij, dat deze open houding ook de houding is, waarmee het gebed begint: voor de aanwezigheid van de Heer en Zijn geschenk open zijn. Dat is ook de eerste stap, iets te ontvangen, dat we niet gemaakt hebben en dat we niet verkrijgen kunnen, wanneer we het zelf zouden willen doen. Deze houding van openheid, van gebed - Heer, geef mij geloof! - moet met geheel ons menszijn voltrokken worden. We moeten ingroeien in de bereidheid, het geschenk aan te nemen en ons door het geschenk in ons denken, in ons voelen, in ons willen doordringen te laten.
Hier lijkt me zeer belangrijk, een wezenlijk punt te onderstrepen: niemand gelooft voor zich alleen. We geloven altijd in en met de Kerk. Het Credo is steeds een gemeenschappelijke akte, waarbij men zich laat opnemen in een gemeenschap onderweg, een gemeenschap van leven, woord, denken. Wij "maken" het geloof niet, in die zin, dat het voor alles God is die het schenkt. Maar net zo min "maken" we haar in de zin, dat het door ons uitgevonden moet worden. Wij moeten ons, om zo te zeggen, in de gemeenschap van het geloof, de Kerk laten vallen. Geloven is een katholieke akte op zich, is deel hebben aan deze grote zekerheid, die in het levende subject van de Kerk voorhanden is. Alleen zo kunnen wij ook de Heilige Schrift op de vele manieren van lezen begrijpen, die zich in de loop van de vele duizenden jaren heeft ontwikkeld. Ze is een Schrift, omdat ze elementen, uitdrukking van een subject - het volk Gods - is, die op de pelgrimage steeds dezelfde is. Het is natuurlijk een subject, dat niet van zichzelf uit spreekt, maar het is een door God geschapen subject - de klassieke uitdrukking hiervoor is "geïnspireerd" -, een subject, dat dit Woord ontvangt, het dan vertaalt en meedeelt. Deze samenwerking is zeer belangrijk. Wij weten, dat de Koran naar het Islamitische geloof een door God, zonder menselijke tussenkomst mondeling gegeven woord is. De profeet heeft er niets mee te maken. Hij heeft het alleen maar opgeschreven en meegedeeld. Het is daarmee het zuivere woord van God. Voor ons is echter God in de gemeenschap met de mens getreden, laat ons meewerken, schept dit subject en binnen dit subject groeit en ontwikkelt zich Zijn Woord. Dit menselijk deelgenoot worden is wezenlijk en door haar kunnen we zien, hoe de inidviduele woorden alleen als een eenheid de gehele Schrift in het levendige subject van het volk van God werkelijk tot Woord van God wordt.
Het eerste element is dus het geschenk van God, het tweede is het deel hebben aan het geloof van het pelgrimerende volk, de verkondiging door de heilige Kerk, die op haar beurt het Woord van God ontvangt, dat het Lichaam van Christus is, bezield door het levende Woord, het goddelijke Logos. Wij moeten dag aan dag onze gemeenschap met de heilige Kerk en daardoor met het Woord van God verdiepen. Het gaat daarbij niet om twee tegenovergestelde zaken, zo dat ik zou kunnen zeggen: "ik ben meer voor de Kerk" of "ik ben meer voor het Woord van God". Alleen in de eenheid is men in de Kerk, behoort men tot de Kerk, wordt men lid van de Kerk, leeft men vanuit het Woord van God, dat de levenskracht van de Kerk is. En wie van het Woord van God leeft, kan het alleen dan leven, omdat het in de levende Kerk leeft en levenskrachtig is.