H. Paus Paulus VI - 3 juli 1968
Geliefde zonen en dochters!
U heeft ongetwijfeld iets vernomen, al was het maar een echo, van de H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God
Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof
(30 juni 1968) waarmee wij het 'jaar van het geloof' formeel en plechtig hebben gesloten. In plaats van besluit kan men het beter een begin noemen. Geen begin van een tweede jaar met hetzelfde thema, maar van de gevolgen die uit het jaar van het geloof zouden moeten voortvloeien: gevolgen zonder tal en zonder einde. Een geloofsbelijdenis kan nooit méér zijn dan een samenvatting, een 'symbolum', zoals het met een traditionele theologische vakterm heet, een formule, een 'regula fidei', die de voornaamste waarheden van het geloof behelst, in een gezagvolle vorm, maar zo kort en beknopt mogelijk. Reeds in de christelijke Oudheid was het een samenvatting van de hoofddogma's uit het onderricht in de leer, die de doopleerlingen van buiten moesten leren en kunnen opzeggen. Deze leermethode is waarschijnlijk te Rome voor het eerst in zwang geraakt. We vinden er iets over aan het begin van de derde eeuw in de zogenaamde 'apostolische overlevering' van Hippolytus, bestaande uit een reeks vragen en antwoorden zoals die nu nog in gebruik zijn bij de doopliturgie. Vgl. Geloofsbelijdenis, Symbolum Apostolicum, 1. DH10 Men nam aan, dat deze tekst zijn oorsprong vond bij de apostelen, vandaar onze zogenaamde 'apostolische geloofsbelijdenis', en hij stond dus In hoge ere. De heilige Ambrosius ziet er de authentieke traditie in: datgene 'quod Ecclesia Romana intemeratum semper custodit et servat', wat de kerk van Rome altijd ongerept bewaart en onderhoudt H. Ambrosius van Milaan, Explanatio Symboli. P.L. 16, 1174. Het concilie van Nicea (325) heeft het overgenomen en uitgebreid tot de vorm die we nu nog bezigen tijdens de Mis, zij het met de wijzigingen van het eerste concilie van Constantinopel (381) en onder toevoeging van het befaamde 'Filioque', dat klaarblijkelijk op voorstel van keizer Hendrik II door paus Benedictus VIII werd aanvaard (1014) en later ook overgenomen door de Griekse kerk, op het tweede concilie van Lyon (1274) en het concilie van Florence (1439). Vgl. 1e Concilie van Nicea, Credo, 1. Dh 125 Vgl. 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381). DH 150
De heilige Augustinus besluit in een commentaar op de Ambrosiaanse formule (later de apostolische geloofsbelijdenis): 'Dit is het geloof dat in een paar woorden in het symbolum wordt samengevat en dat aan de nieuwe Christenen wordt overhandigd' H. Augustinus, De fide et symbolo (1 okt 393). n. 25; P.L. 40, 196.
Daaruit kunnen we leren, dat een samenvattende belijdenis van de geloofswaarheden nadere overweging vereist, uitwerking, uitdieping. Dat is de plicht van alle gelovigen. En wie erin slaagt om van catechetische formules te komen tot een vollediger, organischer uiteenzetting van de geloofswaarheden; van dorre woorden tot een uitwerking van de leer; of, nog beter, van de uitdrukking in woorden tot enig werkelijk inzicht in de waarheden zelf, die ervaart tegelijkertijd een grote vreugde en een grote verbijstering. Vreugde over de rijkdom en de schoonheid van de godsdienstige waarheden; verbijstering over hun diepzinnigheid en hun draagwijdte, waarvan wij met ons verstand wel een glimp, maar niet de volle omvang kunnen waarnemen. Het is de hoogste ervaring die de menselijke geest te beurt kan vallen. En het is tevens de taak van de leraars, de theologen, de predikanten. In dit tijdsbestek van de kerkgeschiedenis hebben zij een prachtige zending: de geloofsformules uitdiepen, uitzuiveren, uitleggen op een nieuwe, mooie, oorspronkelijke, doorleefde, verstaanbare wijze; de altijd onveranderde en onveranderlijke schat van de openbaring uitdrukken 'volgens dezelfde leer, in dezelfde zin, naar dezelfde denkwijze', zoals het Eerste Vaticaans Concilie zei. Vgl. H. Vincentius de Lérins, Commonitorium primum. 28; P.L. 50, 668 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 17-22.
Een activiteit die, kan men wel zeggen, opnieuw begint: het is een vervolg op het H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God
Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof
(30 juni 1968) dat wij hebben afgelegd bij gelegenheid van de afsluiting van het geloofsjaar. We moeten ons allemaal weer terdege op onze godsdienst gaan bezinnen. En we hopen, dat in alle landen de religieuze literatuur een nieuwe, oorspronkelijke opbloei beleeft.
Maar aan een geloofsbelijdenis zit nog een tweede consequentie vast: overeenstemming tussen geloof en leven. Op deze overeenstemming tussen geloof en leven kunnen we nooit genoeg nadruk leggen. Gods woord kennen is niet genoeg: het moet worden beleefd. Het geloof kennen, maar niet toepassen in zijn eigen leven, zou uiterst inconsequent zijn; het zou een zware verantwoordelijkheid meebrengen. Het geloof is een bron van bovennatuurlijk, maar tevens een bron van zedelijk leven. Het christelijk leven ontstaat uit het geloof. Het betekent een begin van eenheid tussen God en ons. Het neemt Gods onbegrensde, mysterieuze gedachtenleven op in het onze. Het verenigt ons eigen, nauwelijks boven het niets uitkomende bestaan met het ongeschapen, oneindige Zijn dat God is. Maar met dit leven krijgt ons denken en ons handelen meteen ook een streefpunt, een geestelijke en zedelijke richting, een element dat ons gedrag moet bepalen: wij worden christen. Altijd moeten we voor ogen houden, wat Paulus herhaalt: Iustus ex fide vivit, een christen, zo mogen we vertalen, leeft van geloof (Rom. 1, 17)(Gal. 3, 11)(Hebr. 10, 38).
Over dit aspect van het geloofsleven hebben we het nu. Hoe moeten we ons gewone leven aanpassen aan het geloof? Hoe kunnen we ons het type van de moderne gelovige voorstellen? Wat is thans de roeping van de gelovige, wanneer hij de consequenties van zijn Credo ernstig wil nemen? We weten allemaal nog, wat het concilie heeft verkondigd, namelijk dat 'alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen zijn'. En het voegt eraan toe: 'Zelfs in de aardse samenleving bevordert deze heiligheid een meer menswaardige leefwijze' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 40. Een eminent belangrijke verklaring. Volgens het Concilie is iedereen geroepen tot een heiligheid die beantwoordt aan 'de menigvuldige levensvormen en -taken' van ieder. Het Concilie vervolgt: 'En ieder moet zonder aarzelen volgens zijn eigen gave en opdracht voortschrijden op de weg van het levend geloof, dat de hoop verwekt en in de liefde werkdadig wordt' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 41. Dit moest het einde betekenen van het type christen dat niet leeft volgens de hoge verplichtingen van een kind van God, een broeder van Christus, een lidmaat van de Kerk. Middelmatigheid, ontrouw, sporadische geloofsbeleving, inconsequentie, huichelarij moesten eigenlijk verdwijnen uit de gestalte, de figuur van de moderne gelovige. Onze tijd zou moeten worden gekenmerkt door een generatie die van heiligheid is doortrokken. Niet alleen zouden we moeten zoeken naar een opvallende, buitensporige heilige, maar we zouden een volkstype van heiligheid moeten scheppen en bevorderen, juist zoals de heilige Petrus dit vroeg bij het eerste gloren van het christendom: 'Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie ... gij, vroeger geen volk, nu Gods volk' (1 Pt. 2, 9-10).
Goed nadenken. Is het mogelijk dit einddoel te bereiken?
Is dit geen wensdroom?
Hoe kan een gewoon mens uit onze tijd een leven leiden dat beantwoordt aan een authentiek heiligheidsideaal, gesteld dat men dit al kan afstemmen op de juiste, rechtmatige eisen van het moderne leven?
En dat terwijl alles 'in het geding' wordt gebracht?
Terwijl men de richtlijnen voor het opkomend geslacht niet langer wil afleiden uit de traditie?
Terwijl de zeden zo'n onontkoombare, openlijke verandering ondergaan?
Terwijl het maatschappelijk leven zo'n verpletterende druk uitoefent op de persoonlijkheid van de enkeling?
Terwijl alles wordt geseculariseerd en gedesacraliseerd?
Terwijl niemand meer weet, waarin de gestelde of nog te scheppen orde bestaat?
Terwijl alles problematisch is geworden?
Terwijl men van geen enkel normaal gezag meer redelijke oplossingen aanvaardt, ook al liggen ze in de lijn van een door de geschiedenis gestaafde ervaring?
We moeten de ogen niet sluiten voor de ideologische en sociale werkelijkheid om ons heen; integendeel: we doen er goed aan die rustig en onbevreesd onder ogen te zien. Daaruit kunnen we menige conclusie trekken die een bewijs vormt voor onze opvattingen inzake een humanisme verstoken van Gods licht. Maar op dit moment gaat het ons om een antwoord op boven gestelde vraag - en we doen er goed aan die in de stilte van ons geweten te herhalen -: kan iemand tegenwoordig werkelijk christen zijn? En kan een christen heilig zijn (in de bijbelse betekenis van het woord)? Kan ons geloof werkelijk een uitgangspunt vormen voor een concreet en modern leven? En kan verder een volk, een samenleving, een communiteit althans, zich uiten in authentiek christelijke levensvormen?
Kijk, beste zonen en dochters, dit is nu meteen een mooie gelegenheid om ons geloof in werking te stellen. Ons antwoord luidt: ja. Niets moet ons bang maken, niets moet ons tegenhouden. Volgens de uitdrukking van de heilige Theresia: Nada te espante. Wij herhalen voor onszelf de woorden van de heilige Paulus: 'Als uw mond belijdt, dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft, dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden'. Dat is ons kompas. In de wilde, woeste zee van de wereld van thans houden we altijd deze uiterste richtingwijzer voor ogen: Jezus Christus. Hij is het licht van de wereld en van ons leven. Hij schenkt ons hart prompt twee fundamentele vaste richtlijnen: naar God en naar de mens. We moeten ze allebei volgen en ons volkomen wegschenken in liefde. En dan zijn we nergens meer bang voor: 'Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, vervolging, honger, naaktheid, levensgevaar of het zwaard? ... Over dit alles zegevieren wij glansrijk, dank zij Hem die ons heeft liefgehad', zegt nog de heilige Paulus (Rom. 8, 35-37).
U begint al in te zien, hoe het geloof een beslissende, bevestigende invloed kan uitoefenen, eerst op onze mentaliteit en dan op ons dagelijks leven. Maar het wordt een beetje te lang en we maken er een einde aan: het is u wel toevertrouwd er zelf mee door te gaan, bij uzelf. Met onze apostolische zegen.