H. Paus Johannes XXIII - 11 oktober 1962
GAUDET MATER ECCLESIA Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie |
|||
► | De manier om de dwalingen te bestrijden |
Bij het begin van het Oecumenisch Concilie is het meer dan ooit duidelijk dat de waarheid van de Heer tot in eeuwigheid blijft bestaan. Wij zien immers hoe in de loop der tijden de meest tegenstrijdige meningen van de mensen de een na de ander verdwijnen en hoe de dwalingen, die ontstaan, weer snel als een nevel voor de zon verdampen.
De Kerk heeft deze dwalingen te allen tijde bestreden en hen vaak met de grootste gestrengheid veroordeeld. Wat onze tijd betreft maakt de Bruid van Christus echter liever gebruik van het geneesmiddel der barmhartigheid dan van de wapenen der gestrengheid; meer dan door te veroordelen wil zij de noden van deze tijd tegemoet komen door te wijzen op de kracht van haar leer. Niet omdat er geen valse leer, geen gevaarlijke meningen en begrippen zouden bestaan, waarvoor men zich moet hoeden en die men moet bestrijden; maar omdat zij alle zo duidelijk in strijd zijn met de juiste zedelijke normen en zulke verderfelijke vruchten opleveren, dat de mensen deze thans reeds uit zichzelf veroordelen, namelijk vooral die levensvormen, die God en Zijn wetten verachten, die al teveel vertrouwen doen stellen in de technische vooruitgang en die naar een voorspoed streven, welke uitsluitend op de gemakken van het leven gericht is. Zij zijn er steeds meer van overtuigd, dat de waardigheid van de menselijke persoon en haar evenredige volmaaktheid een zaak is van het grootste belang, die zeer moeilijk te verwezenlijken is. Wat echter vooral belangrijk is, door ondervinding hebben zij tenslotte geleerd dat het geweld tegen anderen, de macht van wapenen en de politieke overheersing geenszins toereikend zijn voor een gelukkige oplossing van de zeer ernstige problemen, die hen beangstigen.
In deze omstandigheden laat de Katholieke Kerk in dit Oecumenisch Concilie de fakkel der religieuze waarheid opheffen: zij wil zich de liefhebbende, goede en geduldige moeder van allen tonen, vol erbarmen en goedheid tegenover de zonen, die van haar gescheiden zijn. Zoals eens Petrus deed tot de arme, die hem om een aalmoes vroeg, zegt zij tot de door zo talrijke moeilijkheden gekwelde mensheld: "Zilver of goud heb ik niet; maar wat ik heb geef ik u. In de naam van Jezus Christus de Nazareeër: sta op en ga!" (Hand. 3, 6). Zo biedt de Kerk aan de mensen van onze tijd geen vergankelijke rijkdommen, zij belooft niet slechts een aards geluk; maar zij schenkt de goederen van de hemelse genade, die, daar zij de mensen tot de waardigheid van kinderen Gods verheft, van zo'n krachtige bescherming en hulp zijn om hun, leven menswaardiger te maken; zij opent de bronnen van haar leer, waardoor de mensen, door het licht van Christus verlicht, geheel en al kunnen begrijpen wat zij in waarheid zijn, welke waardigheid zij bezitten en welk doel zij moeten nastreven; tenslotte verbreidt zij door haar zonen overal de volheid der christelijke liefde en niets is immers beter in staat tweedracht op te ruimen en niets vermag doeltreffender de eenheid, de rechtvaardige vrede en de broederlijke eenheid van allen te bevorderen.