H. Paus Johannes XXIII - 11 oktober 1962
GAUDET MATER ECCLESIA Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie |
|||
► | De juiste manier om de christelijke leer te verbreiden |
Eerbiedwaardige Broeders,
Hieruit blijkt duidelijk de rol, die men van het Oecumenisch Concilie ten aanzien van de leer verwacht.
Het 21e Oecumenisch Concilie - dat beschikt over een overvloed aan doeltreffende en achtenswaardige hulp van hen, die uitmunten in de kennis van de gewijde wetenschappen en het apostolaat en in het bestuur - wil de katholieke leer in haar geheel, onverminderd en niet verwrongen doorgeven, die, ondanks moeilijkheden en tegenspraak, als een gemeenschappelijk erfgoed der mensheid is geworden. Dit is niet aan allen welgevallig, maar voor de mensen van goede wil staan zijn rijkdommen altijd ter beschikking.
Wij hebben echter niet alleen de plicht deze kostbare schat te bewaren, alsof wij ons alleen met het verleden bezighouden, maar wij moeten ons thans moedig en zonder vrees aan het werk zetten, dat door onze tijd wordt vereist, door verder te gaan op de weg, die de Kerk bijna twintig eeuwen gegaan is.
Het eerste doel van ons werk is niet om sommige belangrijke hoofdstukken van de kerkelijke leer te behandelen en aldus uitvoeriger de leer van de Vaders en van de oude en nieuwere theologen te herhalen: Wij zijn van mening dat deze leer ieder van u bekend en terecht vertrouwd is.
Om dergelijke besprekingen te houden was geen Oecumenisch Concilie nodig geweest. Maar op het ogenblik moet de gehele onvervalste christelijke leer door iedereen in onze tijd met nieuwe ijver en met heldere en rustige instemming worden aanvaard, zoals zij in nauwkeurige begrippen en in de juiste vorm ons tegemoet straalt vooral uit de Acten van het Concilie van Trente en van het Eerste Vaticaans Concilie; volgens het vurig verlangen van alle oprechte voorstanders van de christelijke, de katholieke en apostolische zaak moet deze leer beter en dieper gekend worden en de mensen moeten er sterker van doordrongen en erin gevormd worden; men moet deze veilige en onveranderlijke leer, waaraan men een trouwe onderdanigheid dient te bewijzen, op zo'n manier onderzoeken en verklaren, dat zij aan onze tijd wordt aangepast. De substantie zelf van het Geloof of de waarheden van onze eerbiedwaardige leer dienen onderscheiden te worden van de wijze waarop zij geformuleerd worden, waarbij men echter dezelfde zin en betekenis moet behouden. Waar het nodig is zal immers aan deze formulering zeer veel tijd en geduld besteed moeten worden; men zal die methoden voor de uiteenzetting van de leer moeten aanwenden, die het meest overeenstemmen met het leerambt, dat overwegend een pastoraal karakter draagt.