
H. Paus Johannes XXIII - 11 oktober 1962
In deze omstandigheden laat de Katholieke Kerk in dit Oecumenisch Concilie de fakkel der religieuze waarheid opheffen: zij wil zich de liefhebbende, goede en geduldige moeder van allen tonen, vol erbarmen en goedheid tegenover de zonen, die van haar gescheiden zijn. Zoals eens Petrus deed tot de arme, die hem om een aalmoes vroeg, zegt zij tot de door zo talrijke moeilijkheden gekwelde mensheld: "Zilver of goud heb ik niet; maar wat ik heb geef ik u. In de naam van Jezus Christus de Nazareeër: sta op en ga!" (Hand. 3, 6). Zo biedt de Kerk aan de mensen van onze tijd geen vergankelijke rijkdommen, zij belooft niet slechts een aards geluk; maar zij schenkt de goederen van de hemelse genade, die, daar zij de mensen tot de waardigheid van kinderen Gods verheft, van zo'n krachtige bescherming en hulp zijn om hun, leven menswaardiger te maken; zij opent de bronnen van haar leer, waardoor de mensen, door het licht van Christus verlicht, geheel en al kunnen begrijpen wat zij in waarheid zijn, welke waardigheid zij bezitten en welk doel zij moeten nastreven; tenslotte verbreidt zij door haar zonen overal de volheid der christelijke liefde en niets is immers beter in staat tweedracht op te ruimen en niets vermag doeltreffender de eenheid, de rechtvaardige vrede en de broederlijke eenheid van allen te bevorderen.