H. Paus Johannes Paulus II - 8 april 1979
Niet slechts de theoretische, maar ook de praktische en daadwerkelijke wederzijdse 'relatie' tussen het ambtelijke priesterschap en het algemeen priesterschap van de gelovigen vraagt onze aandacht. Dat zij niet alleen naar rangorde maar in wezen verschillen, is een gevolg van de bijzondere rijkdom van het priesterschap van Christus zelf, de enige grond en het middelpunt zowel van de deelneming van alle gedoopten als van onze deelname door het sacrament van de wijding. Het voor ons specifieke sacrament dat de vrucht is van een bijzondere roepingsgenade en de grondslag vormt van onze identiteit, bewerkt - krachtens zijn wezen en door alles wat dit in ons leven en werken voortbrengt - dat de gelovigen zich bewust worden van hun gemeenschappelijk priesterschap en dit ook in praktijk brengen;' Vgl. Ef. 4, 11. v. want daardoor worden zij aangespoord, het volk van God te zijn. Het maakt hen geschikt, om die 'geestelijke offers' Vgl. 1 Pt. 2, 5 op te dragen, waardoor Christus zelf ons aan de Vader aanbiedt als eeuwige gave. Vgl. 1 Pt. 3, 18 Dit geschiedt vooral wanneer de priester 'door de gewijde macht waarover hij beschikt ... in de persoon van Christus het eucharistisch offer voltrekt en in naam van heel het volk aan God opdraagt', Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 zoals we in de boven aangehaalde Concilietekst lezen.
Ons sacramenteel priesterschap is derhalve zowel 'hiërarchisch' als 'ambtelijk'. Het is een bijzondere bediening, een 'dienst' namelijk aan de gemeenschap van gelovigen. Het is echter niet van deze gemeenschap afgeleid, alsof deze zou 'roepen' of 'delegeren'. Het is een gave tot nut van deze gemeenschap. Deze gave komt van Christus, namelijk uit de volheid van zijn priesterschap. Deze volheid bestaat hierin dat Christus die allen geschikt maakt om het geestelijk offer aan te bieden, sommigen roept en voorbereidt om bedienaars te zijn van het sacramentele offer van Hemzelf, namelijk de Eucharistie. Alle gelovigen werken mee aan de aanbieding hiervan. De geestelijke offers van het volk van God worden hierin opgenomen.
Ons bewust van dit alles, begrijpen wij, op welke wijze ons priesterschap 'hiërarchisch' is - namelijk door de macht om het priesterlijk volk te vormen en te besturen.' Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 - en daarom juist is het 'ambtelijk'. Wij vervullen deze taak. waardoor Christus zelf voortdurend de Vader 'dient' in het werk van ons heil. Geheel ons priesterlijk leven is doortrokken en moet vervuld worden door deze dienst, als wij naar behoren het eucharistisch offer willen volbrengen in de persoon van Christus.
Het priesterschap eist een bijzondere integriteit van leven en van dienst. Deze integriteit stemt geheel overeen met onze priesterlijke identiteit. Daarin blijkt ook de grootheid van onze waardigheid en de daaraan beantwoordende 'beschikbaarheid': dit is immers de deemoed van geest en de vreugdevolle bereidheid om de gaven van de Heilige Geest te ontvangen en aan anderen de vruchten van de liefde en de vrede mee te delen, en om aan hen de zekerheid van het geloof te schenken waaruit een dieper verstaan voortvloeit van de zin van het menselijk leven en dat hen in staat stelt de morele orde te doen doordringen in hun persoonlijk leven en in de menselijke samenleving. Omdat het priesterschap ons gegeven is om zonder ophouden anderen te dienen, zoals Christus de Heer gedaan heeft, mogen wij ons hieraan niet onttrekken vanwege de moeilijkheden die wij ontmoeten en de offers die van ons worden gevraagd. Zoals de apostelen 'hebben wij alles prijsgegeven om Christus te volgen'; Vgl. Mt. 19, 27 wij moeten daarom bij Hem blijven ook onder het kruis.