
H. Paus Johannes Paulus II - 8 april 1979
Mijn geliefde broeders! Bij het begin van mijn dienst beveel ik u aan bij de moeder van Christus. die op bijzondere wijze onze moeder, de moeder van de priesters is. Want Christus heeft zijn meest geliefde leerling, een van de Twaalf, die Christus' woorden gehoord had: 'doet dit tot mijn gedachtenis' (Lc. 22, 19) aan zijn moeder aangewezen met deze woorden: 'Zie daar uw zoon'. (Joh. 19, 26) Hij die op Witte Donderdag de volmacht tot de viering van de Eucharistie ontvangen heeft, werd met deze woorden van de stervende Verlosser aan zijn moeder gegeven als 'zoon'. Wij allen derhalve, die krachtens de sacramentele wijding dezelfde volmacht ontvingen, hebben meer nog dan anderen het recht haar als moeder te hebben. Daarom is het mijn wens, dat gij allen met mij Maria erkent als moeder van het priesterschap dat Christus ons heeft geschonken. Maar het is ook mijn verlangen, dat u uw priesterschap op bijzondere wijze aan die moeder van God toevertrouwt. Veroorloof mij, dat ik het zelf doe, namelijk ieder van u, zonder uitzondering, op plechtige en tegelijk eenvoudige en deemoedige wijze aan de moeder van Christus toe te vertrouwen. Ik vraag ook, beminde broeders, dat ieder van u dit persoonlijk doet, zoals uw eigen hart, maar vooral de liefde tot de priester Christus, en ook de eigen zwakheid welke ons verlangen om te dienen en naar heiligheid te streven vergezelt, het u ingeven. Ik smeek u dit. De huidige Kerk spreekt vooral over zichzelf in de dogmatische constitutie welke begint met de woorden 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964). In het laatste hoofdstuk hiervan belijdt de Kerk, dat zij Maria beschouwt als moeder van Christus, omdat de Kerk zichzelf moeder noemt en een moeder wenst te zijn, door voor God mensen voort te brengen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 52-69 0 beminde broeders, hoe nauw bent u hierin verbonden met God zelf! Hoe diep is dit geworteld in uw roeping, uw dienst en zending! Daarom moet gij, in het midden van het volk van God dat met zo grote liefde en hoop de ogen naar Maria opheft, met nog grotere liefde en hoop naar Maria opzien. Want gij moet Christus, haar zoon, verkondigen en wie zal u de waarheid over Hem beter doorgeven dan zijn moeder? Gij moet de harten van de mensen voeden door hen Christus te schenken: wie kan ons meer bewust maken van deze taak dan zij die Hem gevoed heeft? 'Wees gegroet. waarachtig lichaam, geboren uit de maagd Maria'. Tot ons ambtelijk priesterschap behoort de heerlijke en diepe nabijheid aan de moeder van Christus. Trachten wij dus ons leven daarnaar te richten! Als men zich mag beroepen op eigen ervaring, dan verzeker ik u, dat ik dit schrijvend, vooral mijn eigen ervaring weergeef.
Terwijl ik u op deze wijze hieraan deelgenoot maak bij het begin van mijn nieuwe bediening, waardoor ik de universele Kerk dien, houd ik niet op God te bidden, dat Hij u, priesters van Jezus Christus, vervult met alle zegen en genade. Als onderpand en bevestiging van deze door het gebed gedragen gemeenschap, zegen ik u van ganser harte in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Ontvangt deze zegen, ontvangt de woorden van de nieuwe opvolger van de zalige Petrus tot wie de Heer gezegd heeft: 'Wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt, versterk dan op uw beurt uw broeders'. (Lc. 22, 32) Houdt niet op samen met heel de Kerk voor mij in deze geest te bidden, opdat ik moge beantwoorden aan dit primaat van de liefde, dat de Heer tot grondslag maakte van de taak van de zalige Petrus, toen Hij hem zei: 'Hoed mijn schapen' (Joh. 21, 16) Amen.
Vanuit het Vaticaan, 8 april 1979, Palmzondag, in het eerste jaar van mijn pontificaat.
PAUS JOHANNES PAULUS Il