
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1981
De dubbele formulering van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel: "Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest" ... "Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en leven geeft" herinnert ons er aan, dat het voornaamste werk van de Heilige Geest - waartoe alle overige werken steeds worden herleid en van wie ze als uit de bron hun kracht putten - in eigenlijke en ware zin het werk is van de menswording van het eeuwig Woord, door de werking namelijk van diezelfde Geest in de schoot van de maagd Maria.
Christus met name, de verlosser van de mens en de wereld, is het middelpunt van de geschiedenis: 'Jezus Christus is dezelfde gisteren en vandaag ... '. Vgl. Hebr. 13, 8 Als derhalve onze gedachten en harten aan het einde van het tweede millennium, dat ons van zijn eerste komst in de wereld scheidt, vast gericht zijn op Hem, worden ze tevens gericht op de Heilige Geest door wiens werking zijn menselijke ontvangenis werd bewerkt; en worden ze ook gericht op haar door wie Hij ontvangen is en uit wie Hij is geboren: op de maagd Maria. Inderdaad richten de verjaardagsvieringen van de twee roemrijke Concilies onze gedachten en gevoelens dit jaar bijzonder op de Heilige Geest en op de moeder Gods Maria. En wanneer wij ons herinneren hoeveel vreugde en enthousiasme te Efeze 1550 jaren geleden de geloofsbelijdenis aangaande het moederschap van Maria (Theotokos) verwekte, dan begrijpen wij daarin ook dat een bijzonder werk van de Heilige Geest gevierd werd: een werking waarvan zowel de menselijke ontvangenis en geboorte van de Zoon van God door de werking van de Heilige Geest deel uitmaakt, alsook door diezelfde werkende Heilige Geest het allerheiligste moederschap van de maagd Maria. Dat moederschap is niet alleen de bron en de grondslag van heel de bijzondere heiligheid van Maria en van haar eigen deelneming aan de algemene heilsbedeling, maar vormt ook een blijvende moederlijke band met de kerk, die daaruit ontstaat dat zij als uitverkorene van de allerheiligste Drie-eenheid de moeder is van Christus die "het hoofd is van het lichaam dat de Kerk is". (Kol. 1, 18) Die band wordt echter vooral duidelijk onder het kruis, waar
"zij smartelijk met haar Eniggeborene heeft meegeleden en zich met haar moederhart bij zijn offer heeft aangesloten ... Tenslotte werd zij door dezelfde Christus Jezus, stervend op het kruis, als moeder aan de leerling gegeven met deze woorden: "Vrouw, ziedaar uw zoon" Vgl. Joh. 19, 26-27 ". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft zeer juist de onverbreekbare vereniging van de heilige maagd Maria met Christus en de kerk benadrukt:
'Daar het echter God had behaagd het mysterie van het heil van de mensen niet plechtig openbaar te maken, vooraleer Hij de Geest, die door zijn Zoon was beloofd, had uitgestort, zien wij de apostelen, vóór pinksteren, "eensgezind volharden in het gebed samen met de vrouwen, met Maria de moeder van Jezus en met zijn broeders" (Hand. 1, 14). Ook Maria smeekte door haar gebeden om de gave van de Geest, die haar reeds bij de boodschap had overschaduwd'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 59
Met deze woorden verbindt de plaats, aan het Concilie ontleend, twee tijdsmomenten waarin het moederschap van Maria duidelijk naar voren komt als het werk van de Geest: vooreerst het ogenblik van de menswording en vervolgens de tijd van de geboorte van de kerk in het cenakel van Jeruzalem.