
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1981
Deze twee jubilea hebben betrekking op de eer van de Heilige Geest, hoewel op verschillende titel en met verschillend historisch gewicht. Dit alles echter is tot stand gekomen door de werking van de Heilige Geest. Het is derhalve duidelijk om welke diepe redenen deze twee voortreffelijke gedachtenisvieringen, die terecht in dit jaar des Heren 1981 vermeld worden, met elkaar in verband staan in de leer en de geloofsbelijdenis van de Kerk, ja van alle Christenen. Dat is het geloof in de allerheiligste Drie-eenheid, het geloof in de Vader van wie elke gave en elk geschenk neerdaalt Vgl. Jak. 1, 17 , het geloof in Christus, de Verlosser van de mens, en tenslotte het geloof in de Heilige Geest. Bovendien staat in dit licht ook de verering van de maagd Maria; want zij is,
"door haar instemming met het woord van God, de moeder van Jezus geworden. Met heel haar hart en door geen enkele zonde weerhouden heeft zij de goddelijke heilswil aanvaard. Als dienstmaagd van de Heer heeft zij zich geheel en al aan de persoon en het werk van haar zoon gewijd."
Daarom
"zijn de heilige vaders dus van mening, dat God Maria geenszins als een louter passief werktuig heeft gebruikt, maar dat zij in vrijwillig geloof en gehoorzaamheid aan het verlossingsmysterie meewerkt." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 56
Zo is het derhalve iets moois dat Maria, zoals zij met geloof de komst van de Heer afwachtte, zo ook, nu het tweede millennium ten einde loopt, eveneens aanwezig is om ons geloof te verlichten in die staat en dat licht van de 'advent'.
Dat alles is ons een bron van grote vreugde en een reden tot innige dankbaarheid voor het licht van het geloof, waardoor wij deelgenoten worden aan de ondoorgrondelijke goddelijke mysteries, waaruit wij de vitale elementen putten voor onze zielen en waarin de horizonten van ons uiteindelijk lot en onze geestelijke waardigheid zich verruimen. Daarom kunnen die grote verjaardagsherdenkingen voor ons niet alleen maar een herinnering blijven aan een ver verleden. Ze moeten immers in het geloof van de kerk tot nieuw leven komen; ze moeten als het ware een levende weerklank vinden in haar spiritualiteit; ja zelfs moeten ze een uitdrukking naar buiten krijgen van haar blijvende kracht voor de hele gemeenschap van de gelovigen.