H. Paus Johannes Paulus II - 2 juni 1985
De evangelische boodschap welke de heilige Cyrillus en Methodius voor de Slavische volkeren hebben vertaald door uit de schat van de kerk 'oud en nieuw' Vgl. Mt. 13, 52 te voorschijn te halen, werd door de verkondiging en catechese overgedragen overeenkomstig de eeuwige waarheden en tegelijk door aanpassing aan de concrete historische situatie. Dank zij de missionaire ijver van de twee heiligen konden de Slavische volkeren zich voor het eerst bewust worden van hun roeping deel te nemen aan het eeuwige plan van de allerheiligste Drie-eenheid binnen de universele ordening van het heil van de wereld. Zo leerden zij ook hun eigen aandeel kennen in het belang van heel de geschiedenis van het menselijk geslacht dat door God de Vader is geschapen, door de Zoon verlost en door de Heilige Geest verlicht. Door deze verkondiging welke toen door de kerkelijke overheden, de bisschoppen van Rome en de patriarchen van Constantinopel, werd goedgekeurd, kunnen de Slaven zich met de andere volkeren van de aarde nakomelingen achten en erfgenamen van de belofte welke God aan Abraham deed. Vgl. Gen. 15, 1-21 Zo namen zij dan dank zij de organisatie welke door de heilige Methodius was opgezet en vanuit het besef van hun christelijke eigenheid, de plaats In welke voor hen was bestemd in de kerk die in dat deel van Europa reeds was ontstaan. Daarom bewaren hun tegenwoordige nakomelingen een dankbare en blijvende herinnering aan deze man, die als het ware de schakel is geworden, welke hen verbindt met de reeks grote verkondigers van de goddelijke openbaring van het Oude en Nieuwe Testament: 'Na hen allen verwekte de barmhartige God in onze tijd voor het goede werk ten bate van ons volk, waarmee niemand ooit was begaan, onze leraar de zalige Methodius op, van wie wij ons niet schamen alle deugden en moeiten een voor een te vergelijken met die God welgevallige mannen'. Anoniem, Vita Methodii. II, 1: Constantinus et Methodius Thessalonicenses, Fontes, recensuerunt et illustraverunt Fr. Grivec et Fr. Tomši? (Radovi Staroslavenskog Instituta, Knjiga 4, Zagreb 1960), pp. 220f.