H. Paus Paulus VI - 4 december 1965
Als wij een summiere balans opmaken van de vruchten, die gerijpt zijn, ter gelegenheid van en wegens het Concilie, voor wat betreft de zaak van de eenheid, kunnen wij allereerst het feit vermelden van een gegroeid besef van het bestaan van het probleem zelf: een probleem, dat ons allen aangaat en ons allen verplichtingen oplegt. Wij kunnen er een andere nog kostbaarder vrucht aan toevoegen: de hoop, dat het probleem - zeker, niet nu, maar later - zal kunnen worden opgelost; langzaam, geleidelijk, loyaal, edelmoedig. Dat is iets groots! En dat is het teken, dat er nog andere vruchten gerijpt zijn: wij hebben u een beetje beter leren kennen en niet alleen als vertegenwoordigers van uw respectieve confessies: door uw persoon zijn wij in contact gekomen met christelijke gemeenschappen, die leven, bidden en werken in de naam van Christus; met systemen van godsdienstige leerstellingen en mentaliteiten; laten wij zonder vrees zeggen: met christelijke schatten van hoge waarde. In plaats van een gevoel van jaloezie in ons op te wekken, versterkt dat in ons eerder het gevoel van broederschap en het verlangen om tussen ons de volmaakte door Christus gewilde gemeenschap te vestigen. En dat brengt ons ertoe om nog andere positieve resultaten te ontdekken op de weg van onze vrede: wij hebben bepaalde tekortkomingen en bepaalde gemeenschappelijke gevoelens ontdekt, die niet goed waren; voor eerstgenoemde hebben wij vergeving gevraagd aan God en aan uzelf: van laatstgenoemde hebben wij de niet-christelijke wortel ontdekt en wij hebben ons van onze kant voorgenomen om ze om te vormen tot gevoelens, de school van Christus waardig; men ziet af van polemiek op basis van vooroordelen en beledigingen en men zet niet meer een ijdel prestige op het spel; men streeft er eerder naar om de herhaalde vermaningen voor ogen te houden van de apostel bij wiens graf wij ons hedenavond bevinden, ,Dat er bij u geen twist moge bestaan, geen naijver, wrok, partijzucht, kwaadspreken, laster, verwaandheid, wanordelijkheid' (2 Kor. 12, 20). Wij willen weer menselijke, rustige, welwillende, vertrouwvolle betrekkingen aanknopen. En gij kent de schreden die wij hebben trachten te zetten in die richting. Er moge worden volstaan met de ontmoetingen te vermelden, die in de loop van deze jaren vertegenwoordigers van de Heilige Stoel en wijzelf tot onze eer en vreugde mochten hebben met zovele persoonlijkheden van uw gemeenschappen. Van grote betekenis onder alle was de onvergetelijke ontmoeting, die de Voorzienigheid ons verleende met zijne heiligheid patriarch Athenagoras te Jeruzalem, in het begin van het vorig jaar Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Van Paus Paulus VI tot Athenagoras I bij het tegenbezoek van de Paus aan de Patriarch (5 jan 1964) Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Gezamenlijke verklaring van Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras I (6 jan 1964); zij werd gevolgd door andere ontroerende bezoeken van vertegenwoordigers van verschillende christelijke belijdenissen, die sedert eeuwen geen enkel contact meer hadden met de katholieke Kerk en in het bijzonder met de Apostolische Stoel. Wij beschouwen deze broederlijke ontmoetingen als een historisch feit van grote betekenis en wij willen er het voorspel in zien van nog meer troostvolle ontwikkelingen.