UBI PRIMUMVredesoproep bij aanvang van zijn pontificaat
(Soort document: Paus Benedictus XV - Apostolische Exhortatie)
Paus Benedictus XV -
8 september 1914
UBI PRIMUM
Vredesoproep bij aanvang van zijn pontificaat
Zodra wij op de zetel van de H. Petrus waren geplaatst, hebben wij, ons volkomen bewust, hoe weinig wij tegen zulk een zware taak waren opgewassen, met de diepste eerbied het verborgen raadsbesluit van de goddelijke Voorzienigheid aanbeden, die onze geringe persoon tot zulk een hoge rang verheven had.
Zeker, wij waren niet gesierd met de schitterende verdiensten, die bij zulk een waardigheid pasten. Maar als men ons toch met vertrouwen het pauselijk bestuur op ons heeft zien nemen, dan hebben wij dit uitsluitend gedaan in het vertrouwen op Gods goedheid; want wij twijfelen er volstrekt niet aan, of God, die ons de zware last dezer waardigheid op de schouders heeft gelegd, zal ons ook de daarvoor nodige kracht en hulp verlenen.
Nu hebben wij van de hoogte van deze Apostolische Stoel onze blikken rond laten gaan over heel de kudde van de Heer, die aan onze zorg is toevertrouwd. En al aanstonds werden wij door een onuitsprekelijk gevoel van afschuw en droefheid getroffen bij het onmenselijk schouwspel van heel deze tegenwoordige oorlog, waardoor wij zulk een groot gedeelte van Europa te vuur en te zwaard verwoest en rood gekleurd zagen door het bloed van christenen. Wij hebben immers van de goede Herder, Jezus Christus, wiens plaats wij in het bestuur van de Kerk bekleden, juist de plicht gekregen om al Zijn lammeren en schapen zonder enige uitzondering met innige vaderliefde te omhelzen. Omdat wij dus op het voorbeeld van de Heer zelf bereid moeten zijn – en wij zijn het ook - zelfs ons leven voor hun heil te geven, is het ons onwrikbaar vast besluit, zoveel in ons vermogen is niets na te laten wat kan bijdragen tot bespoediging van het einde van deze ramp.
Voor het ogenblik – nog vóór wij, volgens de aangenomen gewoonte van de pausen, bij het begin van ons apostolisch ambt in een encycliek ons woord tot alle bisschoppen van de wereld richten - kunnen wij ons niet weerhouden de laatste kreet tot de onze te maken, die de kommer van zijn apostelziel en zijn liefde voor de mensen bij het eerste gedruis van deze oorlogsstorm ontrukten aan het stervende hart van onze heilige, eeuwige herinnering waardige voorganger Pius X.
Terwijl wij zelf met de ogen en handen ten hemel gericht smekend tot God zullen blijven bidden, vermanen, ja bezweren wij, juist zoals hij, alle kinderen van de Kerk, vooral de priesters, om in aanhoudend, innig, nederig gebed, alleen, maar ook in het openbaar in herhaalde gebedsoefeningen God de meester en beheerser van het heelal te blijven smeken, totdat Hij, Zijn barmhartigheid indachtig, deze
”gesel van Zijn gramschap”, waarmede Hij de volken voor hun zonden straft, moge neerleggen.
Mogen ons aller wensen - wij bidden het - ondersteund en begunstigd worden door de maagdelijke Moeder Gods, wier heilige geboorte,welke wij juist heden vieren, voor de lijdende mensheid het licht geweest is van den dageraad van vrede, daar zij eenmaal Hèm zou baren, in wie de eeuwige Vader alles heeft willen verzoenen, alles wat op aarde is en in de hemel,
”doordat Hij vrede bracht door het bloed van Zijn kruis." (
Kol. 1, 20)
Degenen echter die de volken besturen bidden en bezweren wij met aandrang, van nu af hun hart er toe te neigen om al hun geschillen voor het heil der mensheid te laten varen. Laten zij toch bedenken, dat ellende en rouw reeds meer dan genoeg het deel is van dit sterfelijk leven, zodat er waarlijk geen reden kan zijn om het nòg ellendiger en droeviger te maken. Laten zij zich overtuigen, dat er reeds genoeg puinen zijn opgehoopt, reeds genoeg menselijk bloed vergoten is. Laten zij zich dus haasten om tot onderhandelingen over de vrede te komen en elkander de hand te reiken. Dan zullen zij voor hun eigen persoon en ieder voor zijn heerlijke beloningen van God verwerven; dan zullen zij zich tegenover de menselijke samenwerking buitengewoon verdienstelijk maken. Laten zij weten, dat zij daardoor ook iets zullen doen, dat ons, die reeds bij het begin van deze apostolische bediening tengevolge van deze hoogst verwarde toestand ernstige moeilijkheden ondervinden, alleraangenaamst zal zijn en onzen vurigste wens zal vervullen.
Gegeven op het Vaticaan, de 8ste september, op het feest van de geboorte der allerheiligste Maagd, in het jaar 1914
Paus Benedictus XV
© Ecclesia Docens, Gooi & Sticht, Hilversum