24 april 1870
Hoewel het geloof boven het verstand staat, zo kan er toch nooit een werkelijke tegenstelling zijn tussen geloof en rede, omdat dezelfde God, die de geheimenissen openbaart en het geloof ingeeft, de mensenziel ook het licht van de rede heeft gegeven. God echter kan zichzelf niet verloochenen en de waarheid kan met de waarheid niet in tegenspraak zijn. De oppervlakkige schijn van zulk een tegenspraak komt meestal daaruit voort, dat de geloofswaarheden niet in de zin van de Kerk opgevat of uitgelegd worden of dat tijdgebonden meningen voor uitspraken van het verstand doorgaan. "Elke bewering, die de waarheid van het verlichte geloof weerspreekt, verklaren wij voor vals" 5e Concilie van Lateranen, Bul, Sessie 8 - Over de onsterfelijkheid van de ziel en tegen de neo-Aristotelianisme (fragment), Sessio VIII - Apostolici regiminis (19 dec 1513), 2. DH 1441
Wie zegt, dat menselijke wetenschappen met zulk een vrijheid behandeld moeten worden, dat hun beweringen voor waar gehouden en door de Kerk niet verworpen kunnen worden, ook wanneer zij in strijd zijn met de geopenbaarde leer, die zij uitgesloten.