H. Paus Johannes Paulus II - 24 januari 2005
RAPID MOVEMENT De snelle ontwikkeling Aan de verantwoordelijken voor de communicatiemiddelen |
|||
► | De massamedia, kruispunt van de grote sociale kwesties |
De Kerk, die op grond van de haar door de Heer toevertrouwde heilsboodschap, ook leermeesteres van de mensheid is, is zich bewust van haar plicht zelf bij te dragen tot een beter begrip van de perspectieven en verantwoordelijkheden met betrekking tot de huidige ontwikkelingen in de communicatiemiddelen. Juist omdat deze het geweten van individuen beïnvloeden, hun mentaliteit vormen en hun kijk op dingen bepalen, moet duidelijk benadrukt worden dat de communicatiemiddelen een te beschermen en te bevorderen goed vormen. Het is noodzakelijk dat ook de communicatiemiddelen ingekaderd worden in een organische structuur van rechten en plichten, zowel wat betreft vorming en ethische verantwoordelijkheid als wat betreft wet en regelgeving.
De positieve ontwikkeling van de media in dienst van het algemeen welzijn is de verantwoordelijkheid van ieder en allen. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2494 Vanwege de nauwe betrekkingen die de media hebben met bedrijfsleven, politiek en cultuur, is er een systeem vereist dat de centrale positie en de waardigheid van de persoon, evenals de eerste plaats van het gezin als basiseenheid van de samenleving en de juiste onderlinge verhoudingen waarborgt.
We worden geconfronteerd met drie fundamentele opties: vorming, deelname en dialoog.
Communicatie, zowel binnen de kerkgemeenschap als tussen de Kerk en de wereld, vereist transparantie en een nieuwe manier van omgaan met de vragen die verband houden met de wereld van de media. Deze communicatie moet leiden tot een constructieve dialoog, om in de christelijke gemeenschap een goed geïnformeerde en scherpzinnige publieke opinie mogelijk te maken. De Kerk heeft, zoals andere instellingen en groepen, de behoefte en het recht haar activiteiten bekend te maken. Daarbij moet ze echter, waar nodig, een passende terughoudendheid kunnen betrachten, zonder dat dit afbreuk doet aan een tijdige en voldoende communicatie over kerkelijke aangelegenheden. Dit is een van de gebieden waar samenwerking tussen lekengelovigen en priesters zeer gewenst is, zoals het Concilie terecht benadrukt: “Van die vertrouwelijke omgang tussen leken en herders is voor de Kerk zeer veel goeds te verwachten: daardoor immers voelen de leken hun zin voor verantwoordelijkheid versterkt, hun ijver wordt aangevuurd en hun krachten worden veel gemakkelijker samengevoegd met het werk van de herders. Dezen kunnen op hun beurt, gesteund door de ervaring van de leken, zowel op geestelijk als op tijdelijk gebied, dan genuanceerder en juister oordelen, zodat heel de Kerk, door al haar leden gesterkt, haar zending voor het leven van de wereld krachtdadiger kan vervullen.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 37