Joseph Kardinaal Ratzinger - 1 oktober 1986
Het probleem van de seksualiteit en de morele beoordeling van homoseksuele handelingen is ook in katholieke milieus steeds meer onderwerp van openlijk gesprek geworden. In deze discussie worden dikwijls argumenten naar voren gebracht en standpunten uitgesproken, die niet met de leer van de katholieke kerk overeenkomen en terecht bezorgdheid hebben gewekt bij allen die bij de pastorale bediening zijn betrokken. Bijgevolg is deze Congregatie van mening, dat het probleem zo ernstig en verbreid is, dat deze brief aan alle katholieke bisschoppen over de pastorale zorg voor homoseksuelen gerechtvaardigd is.
Het standpunt van de katholieke moraal is gebaseerd op het menselijk verstand, dat door het geloof verlicht, de bewuste bedoeling heeft de wil te doen van God, onze Vader. Op deze manier is de kerk niet alleen in staat van de wetenschappelijke ontdekkingen te leren, maar ook de gezichtskring ervan te verruimen; zij is er zeker van, dat haar meer omvattende blik meer recht doet aan de rijke werkelijkheid van de menselijke persoon, die in zijn geestelijke en lichamelijke dimensies door God is geschapen en door zijn genade is geroepen om erfgenaam te zijn van het eeuwig leven.
Alleen binnen dit kader kan daarom duidelijk worden ingezien in welke zin het verschijnsel van de homoseksualiteit met zijn velerlei aspecten en gevolgen voor de samenleving en het kerkelijk leven, een probleem is, dat inderdaad de pastorale zorg van de kerk aangaat. Van haar bedienaren wordt daarom een zorgvuldige studie, concrete inzet en een eerlijke, theologisch evenwichtige bezinning gevraagd.
Maar bij de discussie welke op de publicatie van de Congregatie voor de Geloofsleer
Persona humana
Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek
(29 december 1975) volgde, werd een overdreven welwillende interpretatie van de homoseksuele aanleg zelf gegeven, waarbij sommigen zover gingen haar onverschillig of zelfs goed te noemen. Men moet daarentegen meer nauwkeurig zeggen, dat hoewel de bijzondere neiging van de homoseksuele mens op zich geen zonde is, deze toch een min of meer sterke gerichtheid is op een in moreel opzicht intrinsiek slecht gedrag. Daarom moet de neiging zelf als een objectieve ongeregeldheid worden beschouwd.
Daarom moet bijzondere zorg en pastorale aandacht worden besteed aan hen die deze aanleg hebben, opdat zij niet gaan menen, dat het uitleven van deze gerichtheid in homoseksuele relaties een moreel aanvaardbare keuze is.
Maar vastgesteld moet worden, dat er bij de aanwezigheid van zo'n opmerkelijke verscheidenheid niettemin binnen de Schriften zelf een duidelijke innerlijke eenheid bestaat ten aanzien van homoseksuele gedragingen. Derhalve is de leer van de Kerk op dit punt niet alleen gebaseerd op losstaande teksten waaraan twijfelachtige theologische argumenten kunnen worden ontleend, maar op de hechte grondslag van een constant bijbels getuigenis. De huidige geloofsgemeenschap blijft in ononderbroken continuïteit met de joodse en christelijke gemeenschap, waarbinnen deze oude Schriften werden geschreven, gevoed worden door deze zelfde Schriften en door de Geest der waarheid, van wie zij het woord zijn. Het is eveneens wezenlijk te erkennen, dat de gewijde teksten niet werkelijk worden begrepen, wanneer zij worden verklaard op een wijze, welke in strijd is met de levende traditie van de Kerk. Om juist te zijn, moet de verklaring van de Schrift in daadwerkelijke overeenstemming zijn met deze traditie.
Het Tweede Vaticaans Concilie drukt zich in dit opzicht aldus uit: 'De heilige overlevering, de Heilige Schrift en het leerambt van de Kerk blijken derhalve, volgens het wijze raadsbesluit van God, zo met elkaar verbonden en verenigd te zijn, dat het een zonder het ander geen stand houdt en dat zij alleen samen, ieder op zijn wijze, onder de werking van de éne Geest, krachtdadig bijdragen tot het heil van de zielen' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10. In het licht van deze verklaringen wordt nu kort de leer van de Bijbel over dit onderwerp weergegeven.
De theologie van de schepping zoals die in het boek Genesis aanwezig is, biedt het fundamentele gezichtspunt voor het adequaat verstaan van de problemen die door de homoseksualiteit worden gesteld. In zijn oneindige wijsheid en almachtige liefde riep God heel de werkelijkheid in het bestaan als een weerspiegeling van zijn goedheid. Hij schiep naar zijn beeld en gelijkenis de mens als man en vrouw. De menselijke wezens zijn daarom schepselen van God, geroepen om in hun geslachtelijke betrokkenheid op elkaar de innerlijke eenheid van de Schepper te weerspiegelen. Zij doen dit op een treffende wijze, wanneer zij met Hem samenwerken bij het doorgeven van het leven door de wederzijdse gave van zichzelf in het huwelijk.
Het derde-hoofdstuk van Genesis toont, hoe deze waarheid over de menselijke persoon als beeld van God door de erfzonde werd verduisterd. Daaruit volgde onvermijdelijk een verlies van het besef van het verbondskarakter van de gemeenschap welke de menselijke personen hadden met God en met elkaar. Hoewel het menselijk lichaam wel zijn 'huwelijkse betekenis' behield, is deze nu door de zonde verduisterd. Zo zette zich de aan de zonde te wijten ontaarding voort in de geschiedenis van de mannen van Sodom Vgl. Gen. 19, 1-11 . Er kan geen twijfel bestaan over het morele oordeel dat hier tegen de homoseksuele betrekkingen wordt uitgesproken. In Leviticus 18, 22 en 20, 13 Vgl. Lev. 18, 22 Vgl. Lev. 20, 13 sluit de auteur, wanneer hij de noodzakelijke voorwaarden aangeeft om tot het uitverkoren volk te behoren, al degenen van het volk van God uit, die een homoseksueel gedrag vertonen.
Op grond van deze theocratische wetgeving ontwikkelt de heilige Paulus een eschatologisch perspectief, waarin hij dezelfde leer opnieuw voorstelt en ook hen die zich homoseksueel gedragen onder degenen rekent, die het koninkrijk van God niet zullen binnengaan. Vgl. 1 Kor. 6, 9 In een andere passage van zijn brieven geeft hij, zich baserend op de morele tradities van zijn voorvaderen, maar terwijl hij ze in de nieuwe samenhang van de confrontatie van het Christendom en de heidense samenleving van zijn dagen plaatst, het homoseksuele gedrag als een voorbeeld van de verblinding waartoe de mensheid is vervallen. In plaats van de oorspronkelijke overeenstemming tussen de Schepper en de schepselen, heeft de ernstige afwijking van afgoderij tot allerlei buitensporigheden op moreel gebied geleid. De heilige Paulus vindt het duidelijkste voorbeeld van deze disharmonie juist in de homoseksuele betrekkingen. Vgl. Rom. 1, 18-32 In volledige continuïteit met de Bijbelse leer worden tenslotte bij het opsommen van degenen die in strijd met de gezonde leer handelen, degenen uitdrukkelijk zondaars genoemd, die homoseksuele daden stellen Vgl. 1 Tim. 1, 10 .
Kiezen voor een seksuele omgang met een persoon van hetzelfde geslacht staat gelijk met de rijke symboliek en betekenis te niet doen van het plan van de Schepper ten aanzien van de seksuele werkelijkheid, om maar niet van de doeleinden ervan te spreken. De homoseksuele activiteit brengt geen elkaar aanvullende vereniging tot uitdrukking, welke het leven kan overdragen en is daarom in strijd met de roeping tot een bestaan in die vorm van zelfovergave, welke volgens het evangelie het wezen zelf is van het christelijk leven. Dit wil niet zeggen, dat homoseksuele personen niet dikwijls edelmoedig zijn en niet zichzelf geven, maar wanneer zij zich met homoseksuele activiteiten inlaten, versterken zij in zichzelf een ongeordende seksuele neiging, welke in wezen genotzucht is.
Zoals bij elke morele ongeregeldheid het geval is, belemmert de homoseksuele activiteit de eigen verwezenlijking en het eigen geluk, omdat ze in strijd is met de scheppingswijsheid van God. Wanneer zij de verkeerde opvattingen betreffende de homoseksualiteit afwijst, beperkt de Kerk de vrijheid en waardigheid van de persoon niet, maar verdedigt deze juist eerder op een realistische en authentieke wijze.
Niettemin oefent vandaag een steeds toenemend aantal mensen, ook binnen de Kerk, een zeer sterke druk uit om haar ertoe te brengen de homoseksuele aanleg te aanvaarden alsof deze niet ongeregeld zou zijn, en de homoseksuele daden te wettigen. Degenen die binnen de geloofsgemeenschap in deze richting drijven, onderhouden dikwijls nauwe betrekkingen met hen die buiten haar optreden. Deze laatste groepen nu worden door een opvatting bezield, welke in strijd is met de waarheid over de menselijke persoon, welke ons volledig is geopenbaard in het mysterie van Christus. Ook al beseffen zij het niet volledig, toch geven zij een materialistische ideologie te kennen, die zowel de transcendente natuur van de menselijke persoon als de bovennatuurlijke roeping van ieder individu loochent.
De bedienaren van de Kerk moeten ervoor zorgen, dat homoseksuele mensen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, niet worden misleid door deze meningen die zozeer in strijd zijn met de leer van de kerk. Het gevaar is namelijk groot, en er zijn er velen die verwarring trachten te scheppen ten aanzien van het standpunt van de Kerk en deze verwarring voor hun eigen doeleinden trachten te gebruiken.
Er is daarom in bepaalde landen een werkelijke en feitelijke poging gaande de Kerk te manipuleren om de dikwijls goedbedoelde steun van haar herders te verwerven bij hun pogingen de normen van de burgerlijke wetgeving te wijzigen. Het doel van deze actie is deze wetgeving in overeenstemming te brengen met de opvatting van deze pressiegroepen, dat homoseksualiteit op z'n minst een volkomen onschuldige, zo niet totaal goede zaak is. Hoewel de praktijk van de homoseksualiteit het leven en welzijn van een groot aantal mensen ernstig bedreigt, laten de verdedigers van deze neiging hun acties niet varen en weigeren de omvang van het gevaar in overweging te nemen, dat erin besloten ligt.
De Kerk kan tegenover dit alles niet onverschillig blijven en houdt aan haar duidelijke standpunt vast, welke niet onder druk van de burgerlijke wetgeving of van de mode van het moment kan worden gewijzigd. Zij houdt zich dan ook eerlijk met de vele mensen bezig, die zich niet door de pro-homoseksuele bewegingen vertegenwoordigd voelen en met degenen die in de verleiding zouden kunnen komen in hun misleidende propaganda te geloven. Zij is zich ervan bewust dat de opvatting, dat de homoseksuele activiteit gelijkwaardig is aan de geslachtelijke uitdrukking van de huwelijksliefde of tenminste evenzeer aanvaardbaar, een rechtstreekse invloed heeft op het begrip dat de samenleving heeft van de aard en de rechten van het gezin en deze ernstig in gevaar brengt.
Maar de terechte reactie op de onrechtvaardigheden welke homoseksuelen worden aangedaan, mag op geen enkele manier tot de bewering leiden, dat de homoseksuele aanleg niet ongeordend is. Wanneer een dergelijke bewering wordt gedaan en de homoseksuele activiteit bijgevolg als goed wordt aanvaard of wanneer een burgerlijke wetgeving wordt ingevoerd om een gedrag te beschermen, waarop niemand enig recht kan doen gelden, zal noch de Kerk noch de samenleving in haar geheel zich er nog over mogen verbazen, wanneer ook andere verkeerde meningen en praktijken veld winnen en de ongerijmde en gewelddadige gedragingen toenemen.
In dit verband dient men zich vast te houden aan de wijze morele traditie van de kerk, welke waarschuwt tegen generaliseringen bij de beoordeling van afzonderlijke gevallen. In een bepaald geval kunnen zich namelijk omstandigheden voordoen of zich in het verleden hebben voorgedaan, die de schuldigheid van de enkeling verminderen of helemaal wegnemen; andere omstandigheden kunnen haar daarentegen doen toenemen. In ieder geval moet de ongegronde en vernederende vooronderstelling, dat het homoseksuele gedrag van homoseksuelen altijd en volledig dwangmatig is en daarom zonder schuld, worden vermeden. Ook in personen met een homoseksuele geneigdheid moet namelijk de fundamentele vrijheid worden erkend, welke de menselijke persoon kenmerkt en hem zijn bijzondere waardigheid verleent. Zoals bij elke bekering van het kwaad zal, dank zij deze vrijheid, de menselijke inspanning verlicht en ondersteund door de genade van God, ertoe kunnen komen om de homoseksuele activiteit te vermijden.
Dit is feitelijk niets anders dan de leer welke de apostel Paulus aan de Galaten voorhoudt, wanneer hij zegt, dat de Geest in het leven van de gelovige 'liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing' tot stand brengt, en bovendien nog: 'Zij die Christus Jezus toebehoren hebben het vlees gekruisigd met zijn hartstochten en begeerten' (Gal. 5, 22.24).
Deze uitnodiging wordt echter gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd als zij louter wordt beschouwd als een nutteloze inspanning van zelfverloochening. Het kruis is inderdaad een verloochening van zichzelf, maar in overgave aan de wil van de God die uit de dood het leven doet ontstaan en degenen die hun vertrouwen op Hem stellen, in staat stelt de deugd in plaats van de ondeugd te beoefenen.
Men viert alleen dan echt het Paasmysterie, wanneer men toelaat dat dit het weefsel van het dagelijks leven doordringt. Het offer van zijn eigen wil in gehoorzaamheid aan de wil van de Heer afwijzen is feitelijk het heil belemmeren. Juist zoals het kruis het middelpunt is van de openbaring van de verlossende liefde van God voor ons in Jezus, zal de gelijkvormigheid van de zelfverloochening van homoseksuele mannen en vrouwen met het offer van de Heer voor hen een bron vormen van overgave van zichzelf welke hen zal behoeden voor een levensvorm die hen voortdurend dreigt te vernietigen. Homoseksuele mensen zijn evenals de andere christenen geroepen de kuisheid te beleven. Wanneer zij zich met ijver erop toeleggen de aard van de persoonlijke oproep van God aan hen te begrijpen, zullen zij in staat zijn getrouwer het sacrament van de boete te vieren en de genade van de Heer te ontvangen, welke daarin zo vrijgevig wordt aangeboden om zich vollediger tot zijn weg te kunnen bekeren.
Dat anderzijds een duidelijke en doeltreffende verkondiging van de leer van de Kerk aan alle gelovigen en aan de samenleving als geheel in grote mate afhangt van het correcte onderricht en de trouw van haar pastorale bedienaren, spreekt natuurlijk vanzelf. De bisschoppen hebben de bijzonder zware verantwoordelijkheid er zorg voor te dragen, dat hun medewerkers in de bediening, en vooral de priesters, op de juiste wijze zijn geïnformeerd en persoonlijk daarop goed voorbereid om iedereen de leer van de Kerk volledig over te brengen.
De bijzondere zorg en goede wil welke door vele priesters en religieuzen aan de dag worden gelegd in hun pastorale zorg voor homoseksuelen is bewonderenswaardig, en deze Congregatie hoopt, dat deze niet zullen afnemen. Deze ijverige bedienaren moeten erop vertrouwen, dat zij de wil van de Heer trouw volgen, wanneer zij de homoseksuele mens aanmoedigen een kuis leven te leren leiden en hem/haar aan de onvergelijkelijke waardigheid herinneren welke God ook aan hem/haar heeft gegeven.
Met dit alles voor ogen wil deze Congregatie de bisschoppen vragen bijzonder waakzaam te zijn ten aanzien van de programma's die druk op de Kerk proberen uit te oefenen om haar leer te veranderen, ook als ze soms beweren dat niet te doen. Een zorgvuldige bestudering van de openbare verklaringen naar hun inhoud en de activiteiten die ze bevorderen, laat een berekende dubbelzinnigheid zien, waarmee ze de herders en gelovigen trachten te misleiden. Ze stellen bijvoorbeeld soms de leer van het leergezag voor, maar louter als een vrijblijvende bron voor de vorming van het geweten. Het bijzondere gezag ervan wordt niet erkend. Bepaalde groepen gebruiken zelfs het woord 'katholiek' om hun organisaties aan te duiden of de personen die zij op het oog hebben, maar in werkelijkheid verdedigen en bevorderen zij niet de leer van het leergezag, doch vallen haar soms openlijk aan. Terwijl hun leden er aanspraak op maken hun leven in overeenstemming te willen brengen met de leer van Jezus, geven zij in feite de leer van zijn Kerk op. Dit tegenstrijdige gedrag mag op geen enkele manier steun bij de bisschoppen vinden.
De programma's waarin deze gevaren worden vermeden, moeten aangemoedigd worden. Maar men moet wel duidelijk maken, dat elke afwijking van de leer van de Kerk of het zwijgen erover bij het bieden van pastorale zorg, noch een vorm van waarachtige aandacht noch een geldige pastoraal is. Alleen wat waar is kan uiteindelijk pastoraal zijn. Wanneer men zich niet aan het standpunt van de Kerk houdt, verhindert men, dat homoseksuele mannen en vrouwen de zorg krijgen, die zij nodig hebben en waarop zij recht hebben.
Een authentiek pastoraal programma moet homoseksuele mensen helpen op alle niveaus van hun geestelijk leven door middel van de sacramenten, vooral door het veelvuldig en oprecht ontvangen van het Sacrament van de Biecht, door gebed, getuigenis, raad en individuele hulp. Op deze manier kan de hele christelijke gemeenschap ertoe komen haar roeping te erkennen om deze broeders en zusters bij te staan zonder hen teleur te stellen of af te zonderen.
De menselijke persoon die naar het beeld en de gelijkenis van God is geschapen, kan niet toereikend worden bepaald door hem/haar tot zijn/haar seksuele gerichtheid te herleiden. Ieder mens die op deze aarde leeft, heeft zijn persoonlijke problemen en moeilijkheden, maar ook zijn groeimogelijkheden, vaardigheden, talenten en eigen gaven. De Kerk biedt het momenteel als hoogst nodig ervaren kader voor de zorg voor de menselijke persoon, juist wanneer zij weigert de persoon louter als een 'heteroseksueel' of 'homoseksueel' te beschouwen en benadrukt dat iedereen zijn fundamentele eigenheid heeft: schepsel te zijn en, door de genade, kind van God en erfgenaam van het eeuwig leven.
In het licht van wat zojuist is uiteengezet, worden de plaatselijke ordinarii uitgenodigd om binnen het bereik van hun bevoegdheid de noodzaak van bijzondere interventies te overwegen. Bovendien zouden zij, wanneer dat nuttig wordt geoordeeld, een verdere gecoördineerde actie kunnen opzetten op het niveau van de nationale bisschoppenconferenties.
In het bijzonder wordt er bij de bisschoppen op aangedrongen met de hun beschikbare middelen de ontwikkeling van geëigende vormen van pastorale zorg voor homoseksuelen te bevorderen. Dit zou de medewerking van de psychologische, sociologische en medische wetenschappen kunnen insluiten, waarbij altijd de volledige trouw aan de leer van de Kerk gehandhaafd moet worden.
Vooral moeten de bisschoppen niet nalaten de medewerking te vragen van alle katholieke theologen die, wanneer zij leren wat de Kerk leert en met hun bezinning de waarachtige betekenis van de menselijke seksualiteit en het christelijk huwelijk op het goddelijk plan verdiepen, alsook van de deugden die daaruit voortvloeien, een waardevolle hulp op dit bijzondere gebied van de pastorale activiteit zullen kunnen bieden.
Bijzondere zorg moeten de bisschoppen ook aan de keuze van de bedienaren besteden, die met deze lastige taak worden belast, opdat zij door hun trouw aan het leergezag en hun hoge mate van geestelijke en psychologische rijpheid een werkelijke hulp voor de homoseksuele mensen kunnen zijn om hun volledige heil en welzijn te bereiken. Dergelijke bedienaren moeten theologische meningen afwijzen, die met de leer van de Kerk in strijd zijn en daarom niet als richtlijnen op pastoraal gebied kunnen worden gebruikt.
Bovendien zal het goed zijn aangepaste catecheseprogramma's te bevorderen, die ten aanzien van de menselijke seksualiteit met betrekking tot het gezinsleven op de waarheid berusten, zoals die door de Kerk wordt geleerd. Dergelijke programma's zouden een zeer goed kader verschaffen waarbinnen ook de kwestie van de homoseksualiteit kan worden behandeld.
Deze catechese zal ook gezinnen met homoseksuele leden kunnen helpen een probleem tegemoet te treden, dat hen zo diep raakt.
Alle steun zal moeten worden ontzegd aan elke organisatie die de leer van de Kerk tracht te ondermijnen, of zij daarover nu dubbelzinnig doet of die leer volledig negeert. Een dergelijke steun, of ook de schijn ervan, kan ernstige misverstanden doen ontstaan. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de praktijk om godsdienstige vieringen en het gebruik van kerkgebouwen voor deze groepen te organiseren, alsook de mogelijkheid katholieke scholen en instellingen van hoger onderwijs ter beschikking te stellen. De toestemming een kerkelijk eigendom te gebruiken kan voor sommigen louter een daad van rechtvaardigheid en naastenliefde lijken, maar is in werkelijkheid in strijd met de doelstellingen waarvoor deze instellingen werden opgericht en kan een bron van misverstand en ergernis worden. Bij het beoordelen van eventuele wetsvoorstellen, moet de plicht het gezinsleven te verdedigen en te bevorderen op de eerste plaats worden gesteld.
De Heer Jezus heeft gezegd: 'Dan zult ge de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken' (Joh. 8, 32). De Schrift beveelt ons de waarheid te spreken in liefde. Vgl. Ef. 4, 15
God die tegelijk waarheid en liefde is, vraagt de Kerk iedere man, vrouwen kind te dienen met de pastorale zorg van onze barmhartige Heer. In deze geest heeft de Congregatie voor de Geloofsleer deze brief aan u, bisschoppen van de Kerk, gericht in de hoop, dat ze een hulp mag zijn in de pastorale zorg voor mensen, van wie het lijden door de dwaalleer alleen maar wordt verergerd en slechts door het woord van de waarheid kan worden verlicht.
Paus Joannes Paulus II heeft deze brief, waartoe op een gewone vergadering van deze Congregatie werd besloten, tijdens een audiëntie welke hij aan de ondergetekende prefect verleende, goedgekeurd en de publicatie ervan bevolen.
Rome, vanuit de zetel van de Congregatie voor de Geloofsleer, 1 oktober 1986.
JOSEPH kard. RATZINGER,
prefect
+ ALBERTO BOVONE,
tit. aartsbisschop van Cesarea in Numidië,
secretaris