
Joseph Kardinaal Ratzinger - 1 oktober 1986
Maar vastgesteld moet worden, dat er bij de aanwezigheid van zo'n opmerkelijke verscheidenheid niettemin binnen de Schriften zelf een duidelijke innerlijke eenheid bestaat ten aanzien van homoseksuele gedragingen. Derhalve is de leer van de Kerk op dit punt niet alleen gebaseerd op losstaande teksten waaraan twijfelachtige theologische argumenten kunnen worden ontleend, maar op de hechte grondslag van een constant bijbels getuigenis. De huidige geloofsgemeenschap blijft in ononderbroken continuïteit met de joodse en christelijke gemeenschap, waarbinnen deze oude Schriften werden geschreven, gevoed worden door deze zelfde Schriften en door de Geest der waarheid, van wie zij het woord zijn. Het is eveneens wezenlijk te erkennen, dat de gewijde teksten niet werkelijk worden begrepen, wanneer zij worden verklaard op een wijze, welke in strijd is met de levende traditie van de Kerk. Om juist te zijn, moet de verklaring van de Schrift in daadwerkelijke overeenstemming zijn met deze traditie.
Het Tweede Vaticaans Concilie drukt zich in dit opzicht aldus uit: 'De heilige overlevering, de Heilige Schrift en het leerambt van de Kerk blijken derhalve, volgens het wijze raadsbesluit van God, zo met elkaar verbonden en verenigd te zijn, dat het een zonder het ander geen stand houdt en dat zij alleen samen, ieder op zijn wijze, onder de werking van de éne Geest, krachtdadig bijdragen tot het heil van de zielen' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10. In het licht van deze verklaringen wordt nu kort de leer van de Bijbel over dit onderwerp weergegeven.