HOMOSEXUALITATIS PROBLEMABrief aan de bisschoppen van de katholieke Kerk over de pastorale zorg voor homoseksuelen
(Soort document: Congregatie voor de Geloofsleer)
Joseph Kardinaal Ratzinger -
1 oktober 1986
Reeds in de '
Congregatie voor de Geloofsleer
Persona humana
Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek
(29 december 1975)' van 29 december 1975 heeft de
Congregatie voor de Geloofsleer dit probleem uitvoerig behandeld. In dat document wordt de plicht benadrukt te trachten de homoseksuele aanleg te begrijpen en wordt opgemerkt, dat de schuldigheid van homoseksuele handelingen met voorzichtigheid moet worden beoordeeld. Tegelijkertijd hield de congregatie rekening met het gebruikelijke onderscheid tussen homoseksuele aanleg of neiging en homoseksuele handelingen. Deze laatste worden als handelingen beschreven 'die hun noodzakelijke en wezenlijke gerichtheid missen', als 'naar hun intrinsieke aard ongeordend' en die als zodanig op geen enkele manier ooit kunnen worden goedgekeurd
Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek, Persona humana (29 dec 1975), 8. par. 4.
Maar bij de discussie welke op de publicatie van de Congregatie voor de Geloofsleer
Persona humana
Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek
(29 december 1975) volgde, werd een overdreven welwillende interpretatie van de homoseksuele aanleg zelf gegeven, waarbij sommigen zover gingen haar onverschillig of zelfs goed te noemen. Men moet daarentegen meer nauwkeurig zeggen, dat hoewel de bijzondere neiging van de homoseksuele mens op zich geen zonde is, deze toch een min of meer sterke gerichtheid is op een in moreel opzicht intrinsiek slecht gedrag. Daarom moet de neiging zelf als een objectieve ongeregeldheid worden beschouwd.
Daarom moet bijzondere zorg en pastorale aandacht worden besteed aan hen die deze aanleg hebben, opdat zij niet gaan menen, dat het uitleven van deze gerichtheid in homoseksuele relaties een moreel aanvaardbare keuze is.
© 1986, Archief van Kerken, 41e jrg, pag. 1048-1060