23 juli 1992
“Met klem moet worden betreurd, dat homoseksuelen het voorwerp zijn geweest en nog zijn van boosaardige uitingen en gewelddaden. Soortgelijke gedragingen dienen door de herders van de Kerk te worden veroordeeld waar ze zich ook voordoen. Ze tonen een gebrek aan respect voor anderen aan, welke de elementaire beginselen aantast waarop een gezonde burgerlijke samenleving gebaseerd is. De waardigheid welke aan iedere persoon eigen is, moet altijd in woord en daad en wetgeving worden gerespecteerd.
Maar de terechte reactie op de onrechtvaardigheden welke homoseksuelen worden aangedaan, mag op geen enkele manier tot de bewering leiden, dat de homoseksuele aanleg niet ongeordend is. Wanneer een dergelijke bewering wordt gedaan en de homoseksuele activiteit bijgevolg als goed wordt aanvaard of wanneer een burgerlijke wetgeving wordt ingevoerd om een gedrag te beschermen, waarop niemand enig recht kan doen gelden, zal noch de Kerk noch de samenleving in haar geheel zich er nog over mogen verbazen, wanneer ook andere verkeerde meningen en praktijken veld winnen en de ongerijmde en gewelddadige gedragingen toenemen.” Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de bisschoppen van de katholieke Kerk over de pastorale zorg voor homoseksuelen, Homosexualitatis problema (1 okt 1986), 10.