Msgr. Martin J. O'Connor - 23 mei 1971
Als levend lichaam heeft de Kerk de openbare mening nodig om de dialoog tussen haar leden te ondersteunen; dat is de voorwaarde van haar vooruitgang in denken en handelen. 'Er zou iets aan het leven ontbreken wanneer er geen openbare mening zou zijn; de schuld daarvan zou bij de pastores en de gelovigen liggen'. Alinea 102-113
Het is dus noodzakelijk dat de katholieken zich volledig bewust zijn van die echte vrijheid om hun gedachten uit te zeggen die op de 'geloofszin' en de liefde berust. De 'geloofszin' wordt opgewekt en ondersteund door de Geest van Waarheid, die het volk van God ertoe brengt om onder leiding van het leergezag en gehoorzaam aan het onderricht daarvan onwankelbaar trouw te blijven aan de geloofstraditie, er steeds dieper in door te dringen en haar in het dagelijks leven steeds beter in praktijk te brengen. Alinea 126-134 De naastenliefde verheft de vrijheid tot de gemeenschap van Christus' vrijheid die ons van de banden van de zonde heeft bevrijd en ons in staat heeft gesteld om volgens zijn wil vrij te oordelen. De verantwoordelijke overheid dient ervoor te zorgen dat er door vrijheid van denken en spreken binnen de Kerk een uitwisseling van legitieme opvattingen tot stand komt; zij dienen dus richtlijnen en voorwaarden vast te stellen die dit kunnen bevorderen.
Voor de binnenkerkelijke dialoog ligt een vrijwel onbegrensd terrein open. Zeker, de geloofswaarheden behoren tot het wezen van de Kerk en kunnen op generlei wijze voor enige vrije uitleg worden vrijgegeven; maar de Kerk deelt in de geschiedenis van de mensheid: zij dient zich dus aan de bijzondere omstandigheden van tijd en plaats aan te passen, en de nodige raad te vragen teneinde de geloofswaarheden naar gelang van tijdperk en cultuur zo goed mogelijk uiteen te zetten en haar optreden aan de wisselende tijdsomstandigheden en situaties aan te passen. In trouw aan het leergezag mogen en moeten de katholieken dus vrij onderzoeken hoe de geloofswaarheden zo goed mogelijk kunnen worden begrepen en in de verschillende samenlevingen uiteengezet. Deze vrije dialoog in de Kerk brengt niet alleen geen schade toe aan haar samenhang en eenheid, maar kan door het spel van de openbare mening de eendracht en de gemeenschappelijke besluitvorming ten goede komen. Wil deze dialoog voortgang vinden, dan is echter, ook wanneer de gezichtspunten uiteen lopen, voortdurende naastenliefde nodig, alsmede het vurig verlangen om aller eenheid en samenwerking te versterken. Men dient te willen opbouwen, niet te willen vernietigen, en men dient bezield te worden door een brandende liefde jegens de Kerk en ijver voor de eenheid die Christus tot teken van de ware Kerk en dus van de ware gelovigen heeft gemaakt.
Men dient daarom duidelijk onderscheid te maken tussen het wetenschappelijk plan, waarop de deskundigen de voor hun onderzoek nodige vrijheid bezitten en dat het hun mogelijk maakt de resultaten van hun onderzoek door publicaties en boeken aan anderen mee te delen, en het niveau van het gelovig publiek, waarop slechts die leerstellingen als leer van de Kerk mogen worden voorgesteld die door het authentiek leergezag als zodanig zijn erkend, samen met de opvattingen die als veilig kunnen worden beschouwd. Omdat de communicatiemiddelen nieuwe theologische opvattingen soms voortijdig en buiten hun context geplaatst verspreiden, dient het publiek deze opvattingen, die niet met de authentieke leer van de Kerk mogen worden verward, kritisch te bezien; bovendien dient het te bedenken dat de stijl en het populaire taalgebruik van de media de zin van deze opvattingen vaak ernstig misvormen.
Zoals de ontwikkeling van de openbare mening binnen de Kerk als uiterst noodzakelijk wordt beschouwd, zo hebben de afzonderlijke gelovigen op hun beurt recht op een volledige voorlichting betreffende al wat nodig is voor hun actieve deelneming aan het leven van de Kerk. Dit veronderstelt niet alleen het bestaan van een ruim gamma wijdverspreide communicatiemiddelen, maar zo nodig ook van katholieke media, mits deze in staat zijn hun taak naar behoren te vervullen.
Een goed functioneren van het kerkelijk leven vraagt om een onafgebroken stroom informatie tussen de kerkelijke overheid op elk niveau, de katholieke instellingen, en de gelovigen zelf, en dat in beide richtingen en over de hele wereld. Om dit zo goed mogelijk te doen verlopen, zijn allerlei instellingen nodig (persbureaus, tolken, vergaderzalen, pastorale raden) die over de nodige gelden moeten kunnen beschikken.
Zo vaak de aangelegenheden van de Kerk geheimhouding eisen, dienen de algemene regels die in de burgerlijke samenleving van kracht zijn in acht te worden genomen. Aan de andere kant vraagt de geestelijke rijkdom die de Kerk in zich draagt erom dat er zo volledig, waarheidsgetrouw en duidelijk mogelijk bericht wordt gegeven van haar bedoelingen en haar veelvormige werkzaamheid. Wanneer de religieuze overheid dit nieuws niet wil of niet kan geven, worden er terstond geruchten verspreid die veeleer tendentieus zijn dan waarheidsgetrouw. Het is dus maar het beste alleen tot geheimhouding over te gaan wanneer andermans goede faam of het recht van individu of groep op het spel staat.