Msgr. Martin J. O'Connor - 23 mei 1971
In overeenstemming met dit beginsel dient de wetgeving de vrijheid van communicatie en het recht op voorlichting te waarborgen - twee vereisten die verdedigd dienen te worden tegen de politieke, economische en ideologische druk die de uitoefening ervan in de weg zouden kunnen staan. Ook dient de wetgever de burgers een integraal recht op kritiek op het beheer van de communicatiemiddelen te geven, met name wanneer het om een monopolie gaat, en bovenal. wanneer dat in handen van de overheid is. Het lijdt thans geen twijfel of het gebruik van de media vraagt om een wetgeving die op efficiënte wijze de veelheid en verscheidenheid ervan tegen een overdreven concentratie om financiële redenen in bescherming neemt, de waardigheid van de personen en van de culturele groeperingen verdedigt, en de noodzakelijke voorwaarden schept opdat de godsdienstvrijheid ook in de media tot uitdrukking kan komen.