Johannes Kardinaal Willebrands - 1 december 1974
De bestaande banden tussen de christelijke liturgie en de joodse liturgie moeten in herinnering worden gebracht. De levensgemeenschap in de dienst van God en van de mensheid door de liefde tot God, zoals zo'n dienst zich verwezenlijkt in de liturgie, is een kenmerk zowel van de joodse liturgie als van de christelijke. Voor de joods-christelijke betrekkingen is het nodig de gemeenschappelijke elementen van het liturgisch leven te leren kennen (formulieren, feesten, riten, enz.) waarbij de bijbel een wezenlijke plaats inneemt.
Hierbij zal men trachten beter te begrijpen, dat alles wat in het Oude Testament is vervat een eigen en duurzame waarde behoudt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 14-15, daar deze waarde niet mag worden vergeten bij de verdere interpretatie van het Nieuwe Testament, dat weliswaar het Oude Testament zijn vollediger betekenis heeft gegeven, terwijl omgekeerd het Nieuwe Testament van het Oude Testament licht en verklaring ontvangt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 16. Dit is van des te meer belang wanneer de liturgische vernieuwing de christenen steeds meer in contact brengt met de teksten van het Oude Testament.
Bij het commentariëren van de Bijbelse teksten zal men zonder de oorspronkelijke elementen van het christendom op enige wijze te minimaliseren, de continuïteit van ons geloof in betrekking met dat van het oude verbond in het licht van de beloften moeten doen uitkomen. Wij geloven dat deze beloften zich hebben verwezenlijkt met de eerste komst van Christus; maar ook dat wij werkelijk nog in afwachting zijn van hun volmaakte vervulling, welke zal worden verwezenlijkt met zijn glorievolle wederkomst op het einde der tijden. Met het oog op de liturgische lezingen moet in de homilie hierop een juiste verklaring worden gegeven, vooral wanneer dusdanige stukken worden behandeld die het joodse volk als zodanig in een ongunstig licht schijnen te stellen. Hierbij zal men trachten hét christelijke volk op een zodanige wijze te onderrichten, dat dit alle teksten in hun juiste zin begrijpt en in hun betekenis voor de gelovigen van deze tijd.
De commissies die belast zijn met de liturgische vertalingen moeten bijzondere zorg aan de dag leggen voor de vertalingswijze van die uitdrukkingen en die gedeelten, die door christenen die niet voldoende op de hoogte zijn tendentieus zouden kunnen worden uitgelegd. Het is duidelijk, dat de Bijbelteksten niet kunnen worden veranderd, maar men kan in een versie die voor het liturgisch gebruik bestemd is, de duidelijke betekenis van deze tekst weergeven, De formule 'de joden' duidt in het Evangelie van de heilige Johannes volgens de samenhang telkens 'de overheden van de joden' of 'de tegenstanders van Jezus' aan. Deze uitdrukkingen geven beter de gedachte van de evangelist weer en vermijden de schijn het joodse volk als zodanig aan te klagen. Een ander voorbeeld is het gebruik van de uitdrukkingen 'farizeeër' en 'farizeïsme', welke beide een nuancering in vooral ongunstige zin hebben aangenomen. rekening houdend met de exegetische studies.
De boven uitgedrukte overwegingen zijn ook van toepassing op de inleidingen op de Bijbellezing, op de 'voorbeden van de gelovigen' en de toelichtingen ingelast in de missalen bestemd voor de gelovigen.