Johannes Kardinaal Willebrands - 1 december 1974
De verklaring van het Tweede Vaticaans Concilie, 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) (28 oktober 1965), over de houding van de Kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4 betekent een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de joods-katholieke betrekkingen.
Bovendien is het concilie-initiatief gesitueerd in een samenhang welke is getekend door de herinnering aan de vervolgingen en massamoorden van de joden in Europa onmiddellijk voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog. Ofschoon het christendom in het jodendom is geboren en er verschillende wezenlijke elementen van zijn geloof en zijn cultuur van heeft ontvangen, is de breuk tussen beide godsdiensten steeds dieper geworden tot het gekomen is tot een bijna wederzijdse miskenning.
Na tweeduizend jaren, welke te dikwijls zijn getekend door wederzijds onbegrip en veelvuldige botsingen, bood de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) de gelegenheid een dialoog te herstellen of te vervolgen, welke zou zijn gericht op een beter wederzijds begrip. Gedurende de negen jaar die, sinds de promulgatie van de verklaring verliepen, zijn in diverse landen talrijke initiatieven genomen. Zulke initiatieven hebben het mogelijk gemaakt duidelijker de voorwaarden te ontleden waaronder de nieuwe betrekkingen tussen joden en christenen kunnen worden uitgewerkt en ontwikkeld.
Eindelijk lijkt het moment gekomen om overeenkomstig de richtlijnen van het concilie concrete suggesties voor te stellen, die zijn gebaseerd op de ervaring in de hoop, dat deze zullen helpen in het leven van de Kerk de bedoelingen te verwezenlijken welke in het conciliedocument zijn uiteengezet.
Op grond van het document moet er hier zonder meer aan worden herinnerd, dat de geestelijke banden en historische betrekkingen welke de Kerk met het jodendom verbinden elke vorm van antisemitisme en discriminatie als strijdig met de geest van het christendom zelf veroordelen, terwijl van de andere kant de waardigheid van de menselijke persoon op zichzelf voldoende is deze te veroordelen. Niet alleen slechts deze banden en betrekkingen leggen de plicht op tot een beter wederzijds begrip en een vernieuwing van de wederzijdse achting. Praktisch moeten dus in het bijzonder de christenen trachten beter de fundamentele bestanddelen van de joodse religieuze traditie te begrijpen en de wezenlijke karakteristieken leren waarmee de joden zelf zich tot het licht van hun actuele religieuze werkelijkheid bepalen.
Op grond van deze beginseloverwegingen stellen wij eenvoudig enige eerste praktische toepassingen voor op wezenlijke terreinen van het leven van de Kerk, teneinde de betrekking tussen de katholieken en hun joodse broeders te herstellen of te ontwikkelen.
Wij moeten naar waarheid zeggen, dat de betrekkingen tussen joden en christenen, als wij daarmee al bezig zijn geweest, over het algemeen nooit het stadium van de monoloog hebben overwonnen. Wat voor dit moment van belang is, is een echte dialoog aan te gaan. De dialoog veronderstelt het verlangen elkaar te leren kennen en deze kennis te ontwikkelen en te verdiepen. Dit vormt een bevoorrecht middel een diepere wederzijdse kennis te bevorderen en, vooral wat betreft de dialoog tussen joden en christenen, een middel de rijkdom van de eigen traditie te verdiepen. Een voorwaarde voor de dialoog is het respect voor de ander zoals hij is, en vooral respect voor zijn geloof en zijn religieuze overtuiging.
Krachtens haar goddelijke zending moet de Kerk, overeenkomstig haar natuur, zelf Jezus Christus aan de wereld verkondigen 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 2. Om te vermijden, dat dit getuigenis over Jezus Christus gegeven de joden als een dwang zou voorkomen, moeten de katholieken er voor zorgen hun geloof in strengere respectering van de godsdienst-vrijheid te beleven en te verkondigen, zoals dat door het Tweede Vaticaans Concilie is benadrukt 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965). Zij moeten zich bovendien inspannen de moeilijkheid te begrijpen welke de joodse geest ervaart ten aanzien van het mysterie van het mensgeworden Woord, gezien het hogere en zuiverdere begrip dat zij heeft van de goddelijke transcendentie. Als het waar is, dat er op dit gebied nog een ruim verspreid klimaat van argwaan heerst dat te wijten is aan een betreurenswaardig verleden, moeten de christenen van hun kant hun aandeel in de verantwoordelijkheid weten te erkennen en de praktische gevolgtrekkingen maken voor de toekomst.
Behalve de broederlijke gesprekken moeten ook de ontmoetingen van deskundigen worden aangemoedigd de veelvuldige problemen te bestuderen, die samenhangen met de fundamentele overtuigingen van het jodendom en het christendom. Een grote openheid, wantrouwen ten aanzien van eigen vooroordelen en tact zijn de onmisbare hoedanigheden de gesprekspartner, zelfs ongewild, niet te kwetsen. Indien de omstandigheden het toelaten en men er wederzijds mee instemt, zou men een gemeenschappelijke ontmoeting tegenover God kunnen bevorderen in gebed en stille overweging, daar dit zeer doeltreffend is die nederigheid, die openheid van geest en hart te doen ontstaan welke nodig zijn voor de diepe kennis van zichzelf en van de anderen. Belangrijke zaken als die van de rechtvaardigheid en de vrede kunnen de uitgangspunten worden zulke ontmoetingen te organiseren.
De bestaande banden tussen de christelijke liturgie en de joodse liturgie moeten in herinnering worden gebracht. De levensgemeenschap in de dienst van God en van de mensheid door de liefde tot God, zoals zo'n dienst zich verwezenlijkt in de liturgie, is een kenmerk zowel van de joodse liturgie als van de christelijke. Voor de joods-christelijke betrekkingen is het nodig de gemeenschappelijke elementen van het liturgisch leven te leren kennen (formulieren, feesten, riten, enz.) waarbij de bijbel een wezenlijke plaats inneemt.
Hierbij zal men trachten beter te begrijpen, dat alles wat in het Oude Testament is vervat een eigen en duurzame waarde behoudt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 14-15, daar deze waarde niet mag worden vergeten bij de verdere interpretatie van het Nieuwe Testament, dat weliswaar het Oude Testament zijn vollediger betekenis heeft gegeven, terwijl omgekeerd het Nieuwe Testament van het Oude Testament licht en verklaring ontvangt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 16. Dit is van des te meer belang wanneer de liturgische vernieuwing de christenen steeds meer in contact brengt met de teksten van het Oude Testament.
Bij het commentariëren van de Bijbelse teksten zal men zonder de oorspronkelijke elementen van het christendom op enige wijze te minimaliseren, de continuïteit van ons geloof in betrekking met dat van het oude verbond in het licht van de beloften moeten doen uitkomen. Wij geloven dat deze beloften zich hebben verwezenlijkt met de eerste komst van Christus; maar ook dat wij werkelijk nog in afwachting zijn van hun volmaakte vervulling, welke zal worden verwezenlijkt met zijn glorievolle wederkomst op het einde der tijden. Met het oog op de liturgische lezingen moet in de homilie hierop een juiste verklaring worden gegeven, vooral wanneer dusdanige stukken worden behandeld die het joodse volk als zodanig in een ongunstig licht schijnen te stellen. Hierbij zal men trachten hét christelijke volk op een zodanige wijze te onderrichten, dat dit alle teksten in hun juiste zin begrijpt en in hun betekenis voor de gelovigen van deze tijd.
De commissies die belast zijn met de liturgische vertalingen moeten bijzondere zorg aan de dag leggen voor de vertalingswijze van die uitdrukkingen en die gedeelten, die door christenen die niet voldoende op de hoogte zijn tendentieus zouden kunnen worden uitgelegd. Het is duidelijk, dat de Bijbelteksten niet kunnen worden veranderd, maar men kan in een versie die voor het liturgisch gebruik bestemd is, de duidelijke betekenis van deze tekst weergeven, De formule 'de joden' duidt in het Evangelie van de heilige Johannes volgens de samenhang telkens 'de overheden van de joden' of 'de tegenstanders van Jezus' aan. Deze uitdrukkingen geven beter de gedachte van de evangelist weer en vermijden de schijn het joodse volk als zodanig aan te klagen. Een ander voorbeeld is het gebruik van de uitdrukkingen 'farizeeër' en 'farizeïsme', welke beide een nuancering in vooral ongunstige zin hebben aangenomen. rekening houdend met de exegetische studies.
De boven uitgedrukte overwegingen zijn ook van toepassing op de inleidingen op de Bijbellezing, op de 'voorbeden van de gelovigen' en de toelichtingen ingelast in de missalen bestemd voor de gelovigen.
Ofschoon er nog een breed arbeidsterrein open ligt, is men in de pas voorbije jaren tot een beter begrip van het jodendom op zich gekomen en van zijn betrekking tot het christendom dankzij de onderrichtingen van de kerk, de studies en onderzoekingen van de deskundigen en de dialoog die men heeft kunnen herstellen.
Tot dit doel dienen de volgende punten in herinnering te worden gebracht:
De informatie over deze kwesties moet alle niveaus van het onderricht en de opvoeding van de christen betreffen. Onder de informatiemiddelen nemen die van de volgende lijst een bijzonder belangrijke plaats in:
Het doeltreffend gebruik van deze middelen veronderstelt een bijzondere vorming van de leraren en opvoeders in de scholen, evenals op de seminaries en op de universiteit. Men moet het onderzoek van de specialisten omtrent de problemen met betrekking tot het jodendom en de joods-christelijke betrekkingen stimuleren, in het bijzonder op het gebied van de exegese, de theologie, de geschiedenis en de sociologie. De hogere katholieke instellingen voor onderzoek worden zo mogelijk in samenwerking met andere soortgelijke christelijke instellingen uitgenodigd, evenals ook de specialisten, om hun bijdrage te leveren aan de oplossing van deze problemen. Zij worden vervolgens aangemoedigd - waar dit mogelijk is - leerstoelen op te richten voor hebreeuwse studie en tot samenwerking met joodse geleerden.
De joodse en christelijke traditie welke gegrond is op het woord van God, is zich bewust van de waarden van de menselijke persoon, het beeld van God. De liefde tot eenzelfde God moet worden vertaald naar een concrete actie ten gunste van de mens. In overeenstemming met de geest van de profeten werken joden en christenen graag samen in het zoeken van de sociale rechtvaardigheid en de vrede op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau.
Deze gemeenschappelijke actie kan tegelijkertijd een wederzijdse achting en begrip grotelijks bevorderen.
Tot dit doel kunnen de bisschoppen binnen het raam van de algemene tucht van de Kerk en van de algemeen beleden leer, door middel van haar leergezag, de geschikte pastorale initiatieven nemen. Zij stellen bijvoorbeeld op nationaal of regionaal niveau geschikte commissies of secretariaten in, of zij benoemen competente personen, met de opdracht, het ten uitvoer brengen van de conciliaire richtlijnen en de suggesties hier uiteengezet te bevorderen.
Op het niveau van de universele kerk heeft de Heilige Vader op 22 oktober 1974 deze commissie voor de religieuze betrekkingen met het jodendom ingesteld, welke verbonden is aan het Secretariaat voor de eenheid van de christenen. Ingesteld met het doel de religieuze betrekkingen tussen joden en katholieken te bevorderen en te stimuleren in eventuele samenwerking met andere christenen, is deze speciale commissie binnen de grenzen van haar competentie ter beschikking voor alle belangstellende organismen om hen te informeren en te helpen bij het verwezenlijken van hun taken in overeenstemming met de richtlijnen van de Heilige Stoel. De commissie wenst een dusdanige samenwerking te ontwikkelen voor een doeltreffende en juiste verwezenlijking van de oriëntatie van het Concilie.
Gegeven te Rome, 1 december 1974
Johannes kard. Willebrands, voorzitter van de commissie
P. Pierre-Marie de Contenson o.p., secretaris