Joseph Kardinaal Ratzinger - 24 november 2002
De problemen van deze tijd zijn onvergelijkelijk veel ingewikkelder dan die uit de voorbije eeuwen. Door de vorderingen van de wetenschappen heeft men resultaten bereikt die het geweten van mannen en vrouwen aan het wankelen hebben gebracht, en die om oplossingen vragen welke de morele beginselen consequent en volledig intact laten. Maar in plaats daarvan ziet men wetsvoorstellen die de onaantastbaarheid van het menselijk leven willen ondermijnen, en zich niet bekommeren over de vraag wat, met betrekking tot de toekomstige cultuur en sociale verhoudingen, de gevolgen daarvan zullen zijn voor leven en toekomst van de volkeren.
De katholieken mogen en moeten in deze moeilijke situatie hun stem verheffen, en wijzen op de diepste betekenis van het leven en op de verantwoordelijkheid die ieder mens in deze heeft. In de lijn van de vaste leer van de Kerk heeft Johannes Paulus II vele malen herhaald dat zij die direct bij wetgevende arbeid betrokken zijn "de zware en duidelijke verplichting hebben zich te verzetten" tegen iedere wet die een aantasting betekent van het menselijk leven. Zoals voor geen enkele katholiek is het ook voor hen nooit geoorloofd deel te nemen aan een opiniecampagne ten gunste van zulk een wet noch zijn bijval eraan te geven. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 73 De paus zelf heeft dit in de Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Evangelium Vitae
Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven
(25 maart 1995) geleerd naar aanleiding van het geval dat het niet mogelijk zou zijn een abortuswet die reeds is aangenomen of waarover gestemd gaat worden tegen te houden of geheel ongedaan te maken. Niettemin is het "een parlementslid, wiens persoonlijk absoluut verzet tegen abortus duidelijk en door iedereen gekend is, geoorloofd voorstellen te steunen die bedoeld zijn om de schade van zulk een wet te beperken en zodoende de negatieve gevolgen voor de beschaving en de openbare zedelijkheid te verminderen". Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 2
In verband hiermee moet ook worden gezegd dat een goed gevormd christelijk geweten iemand verbiedt, door zijn stem ertoe bij te dragen dat een wet of politiek programma van kracht wordt, waarin de basisbeginselen van geloof en zedenleer ondermijnd worden door daarvan afwijkende of ermee strijdige voorstellen. Het geloof is een onverbrekelijke eenheid, en het is dus niet logisch een bepaald element daaruit los te maken ten koste van de gehele katholieke leer.
Het feit dat iemand zich inzet voor een onderdeel van de sociale leer van Kerk ontslaat hem niet van de verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn. Ook mag een katholiek niet aan anderen de hem toevertrouwde christelijke opdracht willen overdragen, de opdracht namelijk die hij van Jezus Christus' evangelie ontving om de waarheid over de mens en de wereld te verkondigen en concrete gestalte te geven.
Wanneer men in de politiek te maken krijgt met zedelijke beginselen waaraan niet getornd mag worden en die geen uitzondering of compromis toelaten, dan heeft de katholiek een des te duidelijker taak en groter verantwoordelijkheid. Wanneer het gaat om fundamentele en onvervreemdbare ethische beginselen moeten de christenen immers weten dat het gaat om de kern van de zedelijke orde, waarmee heel het welzijn van de mens gemoeid is. Dat is bijvoorbeeld het geval met de burgerlijke wetten aangaande abortus en euthanasie (niet te verwarren met het niet tot alle prijs willen voortzetten van een behandeling, hetgeen ook in moreel opzicht geoorloofd is). Het grondrecht op het leven, vanaf de bevruchting tot aan het natuurlijk einde ervan, moet door deze wetten beschermd worden. Zo moet ook gewezen worden op de plicht de menselijke embryo te eerbiedigen en zijn rechten te beschermen. Op soortgelijke wijze moet de bescherming en goede zorg gewaarborgd blijven voor het gezin, waarvan het monogaam huwelijk tussen twee mensen van verschillend geslacht de grondslag is, en waarvan de eenheid en hechtheid tegenover de moderne echtscheidingswetten beschermd dient te worden: andere samenlevingsvormen mogen er onder geen beding juridisch mee gelijk worden gesteld, of als zodanig wettelijk worden erkend. Ook de vrijheid van de ouders bij de opvoeding van hun kinderen is een onvervreemdbaar recht dat onder meer erkend wordt door de Internationale Verklaringen over de Mensenrechten. Men dient ook te denken aan de maatschappelijke bescherming van minderjarigen en de bevrijding van hen die slachtoffer zijn van moderne vormen van slavernij (zoals drugs en prostitutie). In deze opsomming mag het recht op godsdienstvrijheid niet ontbreken noch het ontwikkelen van een economie die dienstbaar is aan de mens en aan het algemeen welzijn en die sociale gerechtigheid en de beginselen van solidariteit en subsidiariteit respecteert. Dit respect houdt in dat "de rechten en de uitoefening daarvan van alle personen, gezinnen en groeperingen moeten worden erkend, in acht worden genomen en worden bevorderd". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 75 Tot slot dient ook over de vrede te worden gesproken. Sommige pacifistische en ideologische opvattingen zijn vaak geneigd, van de vrede een zuiver binnenwereldlijk vraagstuk te maken, terwijl men zich in andere gevallen beperkt tot een beknopt ethisch oordeel met voorbijgaan aan het ingewikkelde karakter van de daarmee samenhangende vraagstukken. Vrede is altijd "het werk van gerechtigheid en de vrucht van de naastenliefde"; Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2304 ze eist dat geweld en terrorisme radicaal en absoluut worden afgewezen, en vraagt van de politieke leiders dat zij zich bij voortduring en met grote zorg ervoor inzetten.