Joseph Kardinaal Ratzinger - 1 april 2005
EUROPA'S CULTUURCRISIS Lezing bij gelegenheid van de verlening van de St. Benedictus Prijs voor de bevordering van het leven en gezin in Europa |
|||
► | Een universele cultuur? |
En juist daarom wordt bevestigd dat de wortels niet meer in de definitie van Europa's fundamenten kunnen worden genoemd - het zijn dode wortels die geen deel meer uitmaken van de huidige identiteit. Bijgevolg wordt deze, uitsluitend door de verlichtingscultuur bepaalde, nieuwe identiteit iets wat ook impliceert dat God verbannen wordt uit het publieke leven en de fundamenten van de staat.
Nu valt alles op zijn plaats, en wordt het ook op een bepaalde manier geloofwaardig. Wat zouden we in wezen nog meer verlangen dan dat overal democratie en mensenrechten worden gerespecteerd? Niettemin moeten we ons afvragen of deze seculiere verlichtingscultuur werkelijk de cultuur is die een gemeenschappelijk doel voor alle mensen kan geven. Zij wordt ons immers voorgesteld als universeel, een cultuur die overal toegang behoort te hebben, zelfs op een ondergrond die historisch en cultureel gedifferentieerd is. En we zouden ook de vraag kunnen stellen of zij werkelijk compleet in zichzelf is, zodanig compleet dat zij geen wortels buiten zichzelf nodig heeft.
Laten we deze laatste twee vragen behandelen. Met betrekking tot de eerste, dat is, tot de vraag of een universeel geldige filosofie kan worden bereikt, die uiteindelijk geheel wetenschappelijk rationeel is, die de gemeenschappelijk drijfveer van alle mensen uitdrukt, moeten we antwoorden dat we ongetwijfeld belangrijke verworvenheden hebben bereikt die zich kunnen beroepen op een universele geldigheid. Hierbij behoren de verworvenheden dat religie niet kan worden opgedrongen door de staat, maar dat zij alleen kan worden geaccepteerd in vrijheid; respect voor de fundamentele rechten van iedere mens; scheiding van de machten en controle over die macht.
We kunnen echter niet veronderstellen dat deze fundamentele waarden, die wij als doorgaans geldig beschouwen, in iedere historische context op dezelfde manier kunnen worden gerealiseerd. Niet iedere maatschappij voldoet aan de sociologische ontwikkeling die geschikt is voor een democratie gebaseerd op partijen, zoals wij die in het Westen vinden, daarom moeten we ook de totale religieuze neutraliteit van de staat in het leeuwendeel van de historische contexten als een illusie beschouwen.
En dus komen we nu bij de problemen die in de tweede vraag worden opgeworpen. Maar laat ons eerst nog kijken of de moderne verlichtingsfilosofieën, beschouwd als een geheel, het laatste woord over de gemeenschappelijke en universele oorzaak kunnen bevatten. Deze filosofieën worden gekarakteriseerd door het feit dat zij positivistisch zijn en daarom antimetafysisch, zo sterk zelfs dat er uiteindelijk geen plaats meer is voor God. Ze zijn gebaseerd op de zelfbegrenzing van het rationeel positivisme, die in feite alleen van toepassing is op het technische bereik, maar die wanneer zij wordt veralgemeniseerd een mutilatie van de mens met zich meebrengt. Dit heeft tot gevolg gehad dat de mens niet meer toegeeft aan een morele claim die zich buiten zijn eigen berekeningen bevindt. Zoals we zagen, leidt dit concept van vrijheid, dat op het eerste gezicht onbegrensd lijkt, ten slotte tot de zelfvernietiging van de vrijheid.
Het is waar dat de positivistische filosofieën belangrijke elementen van waarheid bevatten. Maar deze zijn gebaseerd op de opgedrongen begrenzingen van de rede, karakteristiek voor een specifieke culturele situatie - die van het moderne Westen - en zijn daarom niet het laatste woord van de rede. Niettemin zijn ze, hoewel ze volledig rationeel lijken, niet de stem van de rede zelf, maar ze zijn cultureel geïdentificeerd met de huidige situatie in het Westen.
Daarom zijn zij op geen enkele manier de filosofie die potentieel universeel geldig is. Bovendien, moet worden vermeld dat deze verlichtingsfilosofie, en de bijbehorende cultuur, onvolledig is. Zij scheidt zich bewust af van haar eigen historische wortels en berooft zichzelf van de levende krachten waaruit zij is ontstaan, van dat fundamentele geheugen van het mensdom, bij wijze van spreken, die noodzakelijk is voor de reden om haar oriëntatie niet te verliezen.