DIRECTORIUM OVER VOLKSVROOMHEID EN LITURGIE. PRINCIPES EN RICHTLIJNEN
(Soort document: Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten)
9 april 2002
2 - De kerk als cultische gemeenschap
De Kerk,
‘het volk dat verenigd is in de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’,
H. Cyprianus van Carthago, Over het gebed des Heren, De Oratione Domini. 23: CSEL 3/1, Vindobonae 1868, p. 285 is een cultische gemeenschap. Naar de wil van haar Heer en Stichter verricht zij talrijke rituele handelingen die de verheerlijking van God en de heiliging van de mens ten doel hebben
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 5-7 en die alle op uiteenlopende wijze en in verschillende mate de viering zijn van het paasmysterie van Christus, gericht als zij zijn op de verwezenlijking van de goddelijke wil om de verstrooide kinderen bijeen te brengen binnen de eenheid van één enkel volk.
In de verschillende rituele handelingen kondigt de Kerk immers het Evangelie aan van het heil en verkondigt zij de dood en de verrijzenis van Christus en actualiseert zij zijn heilswerk door de heilige tekenen. In de Eucharistie viert zij de gedachtenis van het gelukzalig lijden, de glorievolle verrijzenis en de wonderbaarlijke hemelvaart en uit de andere sacramenten put zij de andere gaven van de Geest, die voortkomen uit het kruis van de Heiland. De Kerk verheerlijkt de Vader met psalmen en hymnen om de wonderen, door Hem tot stand gebracht in de dood en de verheffing van de Christus, zijn Zoon, en zij smeekt Hem dat het heilsmysterie van Pasen alle mensen bereikt. In de sacramentaliën, die ingesteld zijn om de gelovigen in verschillende omstandigheden en noden bij te staan, smeekt zij de Heer dat heel haar werken ondersteund en verlicht wordt door de Geest van Pasen.
De taak van de Kerk met betrekking tot de goddelijke eredienst is echter niet enkel en alleen het vieren van de liturgie. De leerlingen van Christus bidden immers overeenkomstig het voorbeeld en het onderricht van de Meester ook in het geheim van hun binnenkamer.
Vgl. Mt. 6, 6
Zij verenigen zich om te bidden overeenkomstig de vormen die gecreëerd zijn door mannen en vrouwen met een grote religieuze ervaring, die enkele behoeften van de gelovigen begrepen en hun godsvrucht gericht hebben op bijzondere aspecten van het mysterie van Christus. Zij bidden volgens structuren die bijna anoniem ontstaan zijn uit de diepte van het collectief christelijk bewustzijn, waarin de behoeften van de volkscultuur harmonieus samengaan met de wezenlijke gegevens van de boodschap van het Evangelie.
Als uiting van kerkelijke godsvrucht is de volksvroomheid onderworpen aan de algemene wetten van de kerkelijke eredienst en aan het pastorale gezag van de Kerk, die bevoegd is haar te beoordelen en te legaliseren en haar vernieuwt door haar in vruchtbaar contact te brengen met het geopenbaarde Woord, de traditie en de liturgie zelf.
Anderzijds is het noodzakelijk dat uitingen van volksvroomheid altijd verlicht worden door het ‘ecclesiologisch principe’ van de christelijke eredienst. Dat zal het voor de volksvroomheid mogelijk maken:
- een juist zicht te hebben op de relatie tussen particuliere en universele Kerk. De volksvroomheid is immers ertoe geneigd zich voornamelijk te concentreren op de lokale waarden en de onmiddellijke behoeften, waarbij zij het risico loopt zichzelf af te sluiten voor de universele waarden en ecclesiologische perspectieven;
- om de verering van de Heilige Maagd, de engelen, de heiligen en de zaligen en om het gebed en de werken ten behoeve van de overledenen te plaatsen binnen het grote kader van de gemeenschap van de heiligen en binnen de betrekkingen tussen de hemelse Kerk en de nog op de aarde pelgrimerende Kerk;
- om op vruchtbare wijze het verband te begrijpen tussen ambt en charisma. Het eerste is noodzakelijk bij de uitingen van de liturgische eredienst; het tweede dikwijls aanwezig bij uitingen van volksvroomheid.
© 2003, Beleidssector liturgie van de Nederlandse Bisschoppenconferentie / Nationale Raad voor Liturgie
Liturgische Documentatie, dl. 2, p. 13-198