9 april 2002
Het is vóór alles noodzakelijk dat de volksvroomheid verlicht wordt door de beginselen van het christelijk geloof, zoals de Paasbetekenis van de dood van hen die door het doopsel opgenomen zijn in het mysterie van de dood en de verrijzenis van Christus Vgl. Rom. 6, 3-1 , de onsterfelijkheid van de ziel Vgl. Lc. 23, 43 , de gemeenschap van de heiligen, waardoor ’de gemeenschap van hen die hier op aarde op pelgrimstocht zijn, ... met de broeders die in de vrede van Christus ontslapen zijn, geenszins wordt onderbroken, maar veeleer, volgens het bestendig geloof van de Kerk, door de uitwisseling van geestelijke goederen wordt verstevigd’: 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 49 ’ons gebed voor hen kan niet alleen hen helpen, maar ook hun voorspraak voor ons doeltreffend maken’; Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 958 de verrijzenis van het lichaam, de verschijning in heerlijkheid van de Heer, ’die zal komen oordelen de levenden en de doden’, 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381) MISSALE ROMANUM, Ordo Missae, Symbolum Nicaeno-Constantinopolitanum. de beloning overeenkomstig de werken van ieder; en het eeuwig leven.
in de gebruiken en tradities van sommige volken met betrekking tot de ’dodencultus’ komen elementen naar voren die diep geworteld zijn in de cultuur en in bijzondere antropologische opvattingen die vaak uitdrukking geven aan het verlangen de familiaire en sociale banden met de overledenen te verlengen. Bij het onderzoeken en beoordelen van dergelijke gebruiken zal men behoedzaam te werk moeten gaan. Men zal daarbij vermijden ze haastig af te doen als resten van heidendom, tenzij ze in aperte tegenstelling zijn met het Evangelie.