Joseph Kardinaal Ratzinger - 24 mei 1990
DONUM VERITATIS Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog |
|||
► | De roeping van de theoloog |
Onder de zo door de Geest in de Kerk gewekte roepingen heeft de theoloog een speciale plaats. Het is zijn taak om, in gemeenschap met het Magisterium, op eigen wijze te komen tot een steeds beter verstaan van het Woord Gods dat vervat ligt in de geïnspireerde Schrift en dat wordt overgedragen door de levende Traditie van de Kerk.
Uit zijn wezen streeft het geloof naar inzicht, want het openbaart de mens de waarheid omtrent zijn bestemming en de weg daarheen. Het is waar dat de geopenbaarde waarheid ons redenerend verstand te boven gaat, en dat onze begrippen tekort schieten tegenover haar uiteindelijk ondoorgrondelijke grootheid. Vgl. Ef. 3, 19 Maar toch wordt ons verstand - een gave Gods waardoor wij de Waarheid kunnen kennen - door het geloof uitgenodigd om in zijn licht te treden en daardoor tot op zekere hoogte tot inzicht te geraken in wat het gelooft. In antwoord op de stem der Waarheid zoekt de theologische wetenschap het geloof te verstaan. Volgens het gebod van de Apostel Vgl. 1 Pt. 3, 15 helpt zij daarmee het Godsvolk om aan wie daarom vragen rekenschap te geven van de hoop die in hen leeft.
De arbeid van de theoloog is zo in overeenstemming met de eigen dynamiek van het geloof. Krachtens haar aard wil de waarheid worden meegedeeld, want de mens is geschapen om tot de Waarheid te komen, en verlangt uit het diepst van zijn wezen haar te kennen om daarin te leven en zijn heil te vinden. Vgl. 1 Tim. 2, 4 Om die reden heeft de Heer zijn apostelen uitgezonden om alle volkeren tot zijn 'leerlingen' te maken en te onderwijzen. Vgl. Mt. 28, 19. e.v. De theologie, die immers zoekt naar' de verantwoording van het geloof' en deze verantwoording aanbiedt aan hen die zoeken, vormt een integraal element in het gehoorzamen aan dit gebod, want de mensen kunnen geen leerlingen worden als de Waarheid die in het geloofswoord vervat ligt, hun niet wordt voorgehouden. Vgl. Rom. 10, 14. e.v.
De theologie draagt er dus het hare toe bij dat het geloof kan worden meegedeeld, en het verstand van hen die Christus nog niet kennen, geholpen wordt om het geloof te zoeken en te vinden. De theologie gehoorzaamt zo aan de aandrift van de Waarheid die op zelfmededeelzaamheid gericht is, maar zij vindt ook haar oorsprong in de liefde en de dynamiek daarvan: in de geloofsdaad kent de mens de goedheid van God en begint Hem lief te hebben; maar liefde wil de beminde steeds beter leren kennen. H. Bonaventura, Commentaar op boek IV van de Sententiae Petrus Lombardi, Commentaria in IV librum Sententiarum Petri Lombardi,. Prooem. in I, q. 2, ad 6: "Quando fides non assentit propter rationem, sed propter amorem eius cui assentit, desiderat habere rationes". Uit deze dubbele oorsprong van de theologie, die ligt ingebed in het inwendig leven van het Godsvolk en zijn missionaire roeping, vloeit voort op welke manier zij moet worden beoefend om te voldoen aan de eisen van haar eigen wezen.
Daar het object van de theologie de Waarheid is, namelijk de levende God en zijn in Jezus Christus geopenbaard heilsplan, behoort de theoloog zijn geloofsleven te verdiepen en steeds zijn wetenschappelijk onderzoek met gebed te verenigen. Zo zal hij meer open staan voor het 'bovennatuurlijk geloofsbesef' waarvan hij afhankelijk is en die voor hem een veilig richtsnoer zal blijken te zijn bij zijn beschouwingen en het beoordelen van de juistheid van zijn conclusies.
De geopenbaarde waarheid overstijgt het menselijk verstand maar is toch ermee in volmaakte harmonie. Dat veronderstelt dat het verstand van nature op de Waarheid is gericht, zodat het, voorgelicht door het geloof, kan doordringen tot de betekenis van de Openbaring. In tegenstelling met de beweringen van verschillende filosofische stromingen, maar in overeenstemming met een gezonde filosofie die door de Heilige Schrift bevestigd wordt, moet worden erkend dat het verstand in staat is de waarheid te vinden, en ook dat het beschikt over het metafysisch vermogen om vanuit de schepping te komen tot kennis van God. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 28
Voor de opdracht, de betekenis van de Openbaring te verstaan, een opdracht die eigen is aan de theologie, is daarom vereist dat gebruik wordt gemaakt van wijsgerige verworvenheden die 'een betrouwbare en juiste kennis verschaffen van de mens, van de wereld en van God', 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 15 en die geïntegreerd kunnen worden in de reflectie op de geopenbaarde leer. Op gelijke wijze zijn de historische wetenschappen noodzakelijk voor het werk van de theoloog, vooral gezien het historisch karakter van de Openbaring, welke ons is gegeven in de 'heilsgeschiedenis'. Tenslotte moet men ook de 'menswetenschappen' raadplegen, zodat men een beter inzicht kan krijgen in de geopenbaarde waarheid over de mens en over de normen voor zijn zedelijk handelen, door de confrontatie daarvan met de gezonde resultaten van deze wetenschappen.
Zo gezien heeft de theoloog de taak om aan de hem omringende cultuur die elementen te ontlenen waardoor hij bepaalde facetten van de geloofsgeheimen beter naar voren kan brengen. Deze taak is moeilijk en brengt risico's mee, maar is in zich gewettigd en moet worden aangemoedigd.
Het is van belang hierbij te onderstrepen dat als de theologie begrippelijke elementen en instrumenten gebruikt uit de filosofie of uit andere wetenschappen, er onderscheidingsvermogen vereist is met de geopenbaarde leer als uiteindelijke toetssteen. Deze geeft aan wat de criteria zijn voor het onderscheiden van deze begrippelijke elementen en instrumenten, en niet omgekeerd.
Nooit vergetend dat hijzelf ervan deel uitmaakt, moet de theoloog het Godsvolk respecteren en zich erop toeleggen om het een onderricht te geven dat in alle opzichten overeenkomt met de geloofsleer.
De vrijheid die de theologische wetenschap eigen is, wordt beleefd binnen het geloof van de Kerk. Daarom kan de stoutmoedigheid waartoe de theoloog zich vaak gedwongen voelt, alleen dan vruchten dragen en 'opbouwend zijn' wanneer ze gepaard gaat met geduld voor het rijpingsproces. Nieuwe stellingen die naar voren worden gebracht voor het geloofsverstaan 'zijn niet meer dan een aanbod dat aan heel de Kerk wordt gedaan. In een broederlijke dialoog zullen er veel correcties en verdere uitwerkingen nodig zijn voordat de hele Kerk ze kan aanvaarden'. De theologie is een zeer onzelfzuchtige dienst aan de gemeenschap van de gelovigen. Wezenlijke elementen daarvan zijn bijgevolg 'een objectief debat, een broederlijke dialoog, openheid en bereidheid om eigen meningen te veranderen'. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Altötting, Tot de professoren in de theologie (18 nov 1980) Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot leden van de Internationale Theologische Commissie (11 okt 1972) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de Internationale Theologische Commissie, Het theologische onderzoek moet de Kerk helpen steeds dieper het mysterie van Christus te verstaan (26 okt 1979)
Bij de theologie heeft deze vrijheid van onderzoek betrekking op een rationele wetenschap waarvan het object wordt aangereikt door de Openbaring die onder het gezag van het Magisterium in de Kerk wordt verklaard en doorgegeven, en dat in geloof wordt ontvangen. Dit zijn principiële gegevens; deze naast zich neerleggen zou betekenen dat men niet langer theologie beoefent. Om nauwkeurig aan te geven wat de modaliteiten zijn van deze relatie met het Magisterium, moeten we nu nagaan wat de rol van het Magisterium is in de Kerk.