
Joseph Kardinaal Ratzinger - 24 mei 1990
Krachtens de goddelijke opdracht die aan het Magisterium in de Kerk is gegeven, heeft het tot taak het Evangelie te onderwijzen, ervoor te waken dat het onverkort bewaard blijft, en daardoor het geloof van het Godsvolk te beschermen. Dit kan soms leiden tot het nemen van ernstige maatregelen, bijvoorbeeld als het aan een theoloog die van de geloofsleer afwijkt, de hem toevertrouwde missio canonica of de leeropdracht afneemt, of van bepaalde geschriften verklaart dat ze niet in overeenstemming zijn met die leer. Door zo te handelen, wil het trouw zijn aan zijn zending, want het verdedigt het recht van het Godsvolk om de boodschap van de Kerk zuiver en onverkort te ontvangen, en om niet in verwarring gebracht te worden door een gevaarlijke persoonlijke opvatting.
Het oordeel van het Magisterium dat bij dergelijke omstandigheden wordt uitgesproken, is het resultaat van een diepgaand onderzoek volgens bepaalde vastgelegde procedures, waarbij de belanghebbende de mogelijkheid heeft gehad om eventuele misverstanden omtrent zijn denken weg te nemen. Het oordeel betreft echter niet de persoon van de theoloog, maar de intellectuele standpunten die hij openlijk naar buiten heeft gebracht. Misschien zijn deze procedures voor verbetering vatbaar; maar dat betekent niet dat ze in strijd zijn met recht en gerechtigheid. Het is geheel ongegrond hier te spreken van aantasting der mensenrechten, want dan miskent men de juiste hiërarchie van deze rechten, evenzeer als de natuur van de Kerkgemeenschap en van haar algemeen welzijn. Overigens komt de theoloog die niet instemt met het sentire cum Ecclesia, in tegenspraak met de verplichting die hij vrij en bewust is aangegaan om onderricht te geven in naam van de Kerk. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie, Over kerkelijke universiteiten en faculteiten, Sapientia Christiana (15 apr 1979), 27. 1 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 812